‘De Johannes de Doper van het fascisme’, zo werd Gabriele d’Annunzio – in lovende zin – door Mussolini genoemd.
D’Annunzio (1863-1938) geldt daarnaast als één der belangrijkste en veelzijdigste Italiaanse auteurs (zelf achtte hij zich de grootste dichter na Dante, maar bescheidenheid was niet zijn meest in het oog springende eigenschap).
Hij heeft romans, novellen, toneelstukken, beschouwingen en pamfletten geschreven, en vooral talloze prachtige gedichten; zijn verzameld werk beslaat 48 delen. Die gedichten brachten mij er als jongen toe Italiaans te leren.
Opruiende toespraken
Verder verwierf hij wereldwijde faam als redenaar, politicus en militair avonturier. Het was mede dankzij zijn opruiende toespraken door het hele land dat Italië, aanvankelijk neutraal, in 1915 deelnam aan de Eerste Wereldoorlog, als bondgenoot van Frankrijk en Engeland tegen Duitsland en Oostenrijk (een kwarteeuw later was dat precies omgekeerd).
Alles aan D’Annunzio was buitenproportioneel: zijn energie, zijn eigendunk, zijn schulden, zijn onverschrokkenheid, zijn retorisch vermogen, zijn amoureuze veroveringen, alles, behalve zijn fysieke verschijning; hij was klein, 1 meter 64, kaal, had een slecht gebit, en miste ten gevolge van een vliegtuigongeluk zijn rechteroog. Dat verhinderde niet dat hij te boek kwam te staan als één van de vermaardste vrouwenverslinders aller tijden. Om afgedankte geliefden bekommerde hij zich niet.
Onsterfelijke poëzie
Zijn staatkundige gedachtegoed is in onze ogen verwerpelijk. Hij haatte de democratie, en zag zichzelf als de vleesgeworden Nietzscheaanse Übermensch. Zijn obsessie met voor het vaderland vergoten bloed en zijn verheerlijking van de dood op het slagveld staan ver af van de verlichte denkbeelden die de meesten van ons (hoop ik) tegenwoordig koesteren.
Het bevreemdt dat zo’n monsterachtige figuur niettemin onsterfelijke poëzie heeft kunnen schrijven. Nogal wat ‘foute’ literatoren zijn naderhand in de vergetelheid geraakt, maar bij hem (en bijvoorbeeld Céline) maakt de politieke stellingname kennelijk niet uit.
Uit misnoegen over de vredesbepalingen na de oorlog veroverde hij, aan het hoofd van een zootje ongeregeld, in 1919 de stad Fiume (het huidige Rijeka in Kroatië); daar werd hij door het Italiaanse leger weer uit verdreven, maar de beweging van Mussolini nam veel door hem daar ingevoerde rituelen over, zoals de Romeinse groet, het zwarte hemd en de strijdkreet ‘Eia, Eia, Eia, Alalà’. Toch was zijn houding tegenover het nieuwe regime ambivalent. Zo vond hij als aristocraat van de geest de Duce maar een platte plebejer, en strookte de praktijk van het fascisme weinig met zijn ondanks alles verfijnde smaak.
‘Inkapselen met goud’
Er was Mussolini veel aan gelegen hem als concurrerende machtsfactor uit te schakelen, en hij paaide hem met titels, geschenken en geld. Zoals hij zelf zei: ‘Als je een rotte kies niet kunt trekken, moet je hem inkapselen met goud’. ’s Dichters dood in 1938 kwam hem goed uit, en er wordt zelfs beweerd dat hij er de hand in had.
Tijdens een oorlogszuchtige redevoering in 1915 riep D’Annunzio op het parlementsgebouw in Rome te bestormen, wat de meute vervolgens inderdaad deed, met gewonden en aanzienlijke vernielingen tot gevolg. Ook spoorde hij zijn gehoor aan een hem onwelgevallige volksvertegenwoordiger te lynchen, wat op een haar na mislukte. Klinkt dit bekend? Men zegt vaak dat allerlei nieuwe ontwikkelingen het eerst in Italië optreden.