Ik sta op het station en zie de nachttrein naar Praag binnenrijden. Hij zal nog stoppen in Berlijn en daarna nog Berlin Ostbahnhof, waarschijnlijk om daar proviand in te slaan. Daarna rijdt hij in het donker in één ruk door naar de hoofdstad van Tsjechië. Reizigers stappen in, een lange man met een bril, een oud, gekrompen dametje met een bontmuts op het hoofd. Een jongen in wit T-shirt, een eerdere halte ingestapt, hangt nonchalant vanuit een opengeschoven raam zijn nieuwe reisgenoten in zich op te nemen. Achter hem een met een wit laken opgemaakt uitklapbed. En slechts met heel veel moeite kan ik mij bedwingen om met deze trein mee te gaan.
Want hij ziet er verrukkelijk uit, die boemel naar het Oosten. Hij zal me licht schommelend wegdragen over witte, Duitse akkers terwijl in zijn koplamplicht de sneeuw onophoudelijk valt. Er zal een conducteur aan boord zijn, die eerst nog de wagons langsgaat met bier, Fanta en kleine flesjes Jägermeister. Maar niet veel later loopt hij diezelfde route in de tegenovergestelde richting, dit keer met wegwerptandenborstels en washandjes. In elke coupé knipt hij streng het grote licht uit.
Boven mij zal een zakenman liggen van middelbare leeftijd
Daarna zal het grote snurken aanvangen. Boven mij zal een zakenman liggen van middelbare leeftijd, zijn aktetas naast zijn gepoetste schoenen op de grond. Als ik omhoogkijk kan ik een witte sok zijn bed uit zien steken. Die ruik ik ook maar dat hindert niet, want naast die sok zit een spleet in het gordijn waardoor ik de sterren zie. Duitse sterren, af en toe doorkruist door de lichten van een straatlantaarn, de Grote Beer naast een eenzaam flatgebouw in een kleine stad. En op een gegeven moment zullen die Duitse sterren Tsjechische worden, op een moment dat ik het zelf niet eens merk. Maar de trein, zijn mysterieuze machinist, zij merken het voor mij. Zij brengen mij weg.
Die sterren en die trein, ze zullen mij meenemen. Ze zullen mij wegvoeren van de ellende van alledag. De Amerikaanse president, de oorlog, het klungelende kabinet, techmiljardairs en terroristen, ze zullen allemaal vervliegen. Ze zullen zich aan de natte zijkant van de trein proberen vast te klampen, maar tevergeefs, want een voor een verliezen hun kleverige zuignapvingers grip. Ze vallen van de trein en verdwijnen in het donker, terwijl ik heerlijk tevreden onder warme dekens over de rails naar het Oosten schiet.
Het wereldnieuws zal ook in Praag hetzelfde zijn,
Zo werkt het natuurlijk niet. Die trein zal waarschijnlijk vertraging krijgen, waarschijnlijk nooit aankomen, waarschijnlijk zal ik een treinstel delen met een krijsende peuter, waardoor ik de hele nacht op een ijskoude treingang sta. Het wereldnieuws zal ook in Praag hetzelfde zijn, daarbij, ik heb tegenwoordig een vrouw en een kind, werk waar ik morgenochtend moet verschijnen, ik kan helemaal niet die trein in stappen, ik hoor hier. Dus stap ik braaf de voor mij bedoelde Sprinter binnen, die langs saaie, Nederlandse stationnetjes richting mijn huis zal gaan.
De Sprinter rijdt weg, hij glijdt langs de slaaptrein, even is het moeilijk te zien wie van ons tweeën rijdt. In een flits zie ik die jongen in wit T-shirt die net nog uit het raampje hing. Hij helpt het oude, gekrompen vrouwtje met haar bed opmaken, hij slaat haar laken uit. Voor even verdwijnt hij achter het wit, je ziet alleen nog zijn handen en benen. Voor even kan hij ieder van ons zijn.
info@joostoomen.com
De slaaptrein naar Praag | Joost Oomen leest een Jubel