‘Poetry makes nothing happen’, luidt een beroemde regel van Auden. In onze, overigens onder druk staande, democratieën is dat onmiskenbaar een feit.
De invloed van het geschreven woord is verwaarloosbaar, zeker als het gedichten betreft, die (helemaal sedert onverstaanbaarheid als een deugd geldt) door vrijwel niemand gelezen worden.
Onder een dictatoriaal bewind is dat anders. Zelfs bij een zo weinig muzisch volk als het onze vond de ondergrondse poëzie tijdens de Bezetting gretig aftrek. Men sprak van ‘Geuzenliederen’ met een verwijzing naar de anti-Spaanse lyriek uit de Tachtigjarige Oorlog. Ook lieden die verder geen gedichten lazen, kenden Het lied der achttien doden van Jan Campert, al wist men destijds niet wie de schrijver was.
Poesjkin
In Rusland, dat op een enkele korte periode na steeds met ijzeren hand en met de knoet is geregeerd, speelt poëzie van oudsher een veel belangrijker rol dan bij ons. Onder het tsaristische regime werd de dichters stelselmatig het leven zuur gemaakt. Poesjkin en Lermontov werden herhaaldelijk verbannen op grond van hun als ondermijnend ervaren verzen, en beiden stierven jong in duels, die – laten we zeggen – van overheidswege niet werden ontmoedigd.
De revolutie van 1917 bracht in dezen geen verlichting. Weliswaar begroette de destijds meest geliefde Russische lyricus, Aleksandr Blok, de omwenteling ‘als de geest der muziek die over de mensheid vaardig geworden was’ (dichters zijn vaak niet geheel wel bij het hoofd), maar daarna verzonk hij in stilzwijgen, en stierf hij voortijdig aan de ontberingen die de burgeroorlog met zich meebracht.
Clandestiene uitgaves
Vervolgens werd het alleen maar erger. De later in één van Stalins concentratiekampen omgekomen Osip Mandelstam formuleerde het aldus: ,,Bij ons nemen ze de poëzie serieus; hier schieten ze de dichters dood.” Hij doelde op de reeds in 1921 gefusilleerde Nikolaj Goemiljov, de eerste echtgenoot van de monddood gemaakte dichteres Anna Achmatova, maar dat was slechts het begin van de staatsterreur tegen poëzie. Alles wat op dat gebied de moeite waard was, verscheen clandestien.
Achmatova werd zelf geen haar gekrenkt, maar uit haar omgeving verdwenen voortdurend vrienden, wat me een uiterst effectieve manier lijkt om iemand in het gareel te houden. De hetze rond Pasternaks Dokter Zjivago toonde aan dat het literaire klimaat er na Stalins dood niet vrijer op geworden was.
Na de val van de Sovjet-Unie en het – eventjes – opheffen van de censuur verloor de poëzie ook in Rusland haar urgentie; de lezers gaven de voorkeur aan sensatieblaadjes en pornografie, en het niveau van de dichtkunst daalde naar algemeen Europees peil. Nu de touwtjes weer stevig aangehaald zijn, gloort er evenwel nieuwe hoop.
Niet door de douane
In Sint-Petersburg woont een vrouw, die mijn gedichten in het Russisch vertaalt. In 2014 ben ik daarheen gereisd om een bundel ten doop te houden (dat was vlak na het ‘vriendschapsjaar’, toen de koning nog biertjes dronk met Poetin, en de MH17 nog niet uit de lucht was geschoten).
Onlangs liet ik haar mijn kloeke Verzamelde gedichten sturen, die ze echter, zonder opgaaf van redenen, niet meekreeg van de douane. Hoe vervelend ook voor mijn vertaalster, vervult dat me met enige trots; kennelijk wordt mijn dichtwerk ginds, anders dan in het vaderland, wel gevaarlijk geacht.