Het elektronische bord is midden op de weg gezet, onder de tekst staat een witte cirkel met een rode rand. Auto’s mogen niet verder, ze slaan af of keren om. Van het ongeval zelf is hiervandaan nog niks te zien.
Het fietspad is niet geblokkeerd. Ik trap dus maar door, met de snijdende zuidwester in mijn rug, op weg naar een plek des onheils. Het is zondagochtend, de zon schijnt. Ik fiets om mijn hoofd leeg te maken, maar het beeld dat ik tegemoet rijd, zal ik er moeilijk weer uit krijgen.
Op weg hiernaartoe ploeterde ik tegen die wind in, mijn oren gevuld met ruis, mijn gedachten bij niets dan mijn benen. Het is lang geleden dat ik op de racefiets zat. Ik zag op tegen de wind die – zo voel ik nu – juist precies is wat ik nodig heb.
Kleine grijze auto in de berm
In de verte zie ik de wagens van de hulpverleners, de oranje zwaailichten, de gele hesjes. Op het fietspad rent een hardloopster, haar paardenstaart danst op en neer. Dan zie ik de kleine grijze auto in de berm, en de boom die hem tegenhield. Het fietspad loopt er vlak langs.
Je wilt niet kijken maar je doet het toch.
Verwrongen staal, gebroken glas, een motorkap als een platgetrapt blikje. De tijd waarin elke seconde telt is voorbij, de hulpverleners lopen kalm overleggend over de weg. In de auto zitten geen mensen meer. Aan hoe het met hen is, probeer ik niet te denken.
Hopelijk valt het mee
Ooit werkte ik als hulpje van de man van de SRV toen hij, een onpeilbare nukkige kerel met een glazen oog, zijn rijdende winkel tegen een boom stuurde. Het was een ravage, boodschappen vlogen van de planken, maar wij bleven ongedeerd. De SRV-man zou nooit meer rijden. Ik zie die boom nog steeds op me afkomen.
De kooiconstructie van de kleine grijze auto is gelukkig nog intact. Misschien, hoop ik, valt het mee. Als ik de impact van de klap op het motorblok zie vrees ik iets anders. Ik ben dankbaar voor de wind, die me hieraan voorbij blaast nu mijn benen even niet meer willen.
Als vanzelf raas ik voorbij Aduard, langs de stukgevaren Dorkwerderbrug, over het Reitdiep. Al snel ben ik weer in volle vaart, op kwetsbare dunne bandjes. Wel trek ik het riempje van mijn helm wat strakker. Voor de zekerheid, die je nooit hebt.