De Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM) werd vijftig jaar geleden opgericht. Ze maakte in de eerste jaren van haar bestaan tientallen miljoenen verlies. Uiteindelijk zou ze een voorbeeld worden. Tegenwoordig heeft elke regio in het land een ontwikkelingsmaatschappij.
De verwachtingen zijn hoog gespannen, als minister van Economische Zaken Ruud Lubbers in de ochtend van 19 maart 1974 op zijn ministerie in Den Haag de oprichtingsakte tekent van de Noordelijke Ontwikkelingsmaatschappij (NOM).
De nieuwe aanjager van de haperende economie in het Noorden begint met een pot van 50 miljoen gulden risicodragend kapitaal om deel te nemen in nieuwe en bestaande bedrijven die Groningen, Friesland en Drenthe nieuwe werkgelegenheid kunnen brengen.
Het is op dat moment een en al misère in de noordelijke economie. De scheepsbouw, de aardappelzetmeel-, strokarton- en textielindustrie waar de inkomens voor duizenden huishoudens werden verdiend, wankelen. Daar komt de oliecrisis nog eens bij. De werkgelegenheid holt achteruit. De achterstand ten opzichte van de rest van Nederland wordt steeds groter. De NOM, met het ministerie van Economische Zaken als enige aandeelhouder, moet helpen dat verschil ongedaan te maken.
Het tij keren
De ontwikkelingsmaatschappij is min of meer de opvolger van het zogeheten Industrialisatiebureau Noorden des Lands (IBN), dat in 1970 is opgericht. Het moest helpen het tij te keren. Aansprekende resultaten bleven echter uit. Wat het bureau bovenal hinderde: geld om een belang te nemen in bedrijven.
De Tweede Kamerleden Ad Oele (van 1982 tot 1988 commissaris van de Koningin in Drenthe) en Ko Wierenga van de destijds dominante PvdA kwamen eerder met het idee om gemakkelijker staatssteun aan bedrijven te kunnen geven: de oprichting van een regionale ontwikkelingsmaatschappij.
19 maart 1974. De Noordelijke Ontwikkelings Maatschappij is realiteit. Minister Ruud Lubbers (Economische Zaken) tekent op het ministerie in Den Haag de oprichtingsacte ten overstaan van notaris mr. H. L. Maaldrink. Foto: archieffoto uit het Nieuwsblad van het Noorden
Die is een feit als Lubbers zijn handtekening heeft gezet. De minister reist daarna naar het Familiehotel in Paterswolde om de raad van commissarissen te installeren die wordt voorgezeten door oud-werkgeversvoorman Jan Bosma. ,,Op korte termijn moet men geen al te hoge verwachtingen hebben van de NOM. Dan zal het in de praktijk wel meevallen”, zegt hij.
Okto en magnesia
Het viel niet mee. De NOM had al gauw de reputatie van ‘een brokkenbank’. Van de 333 miljoen gulden die de NOM tot en met 1982 in zo’n vijftig bedrijven had gestoken, was 235 miljoen gulden (70 procent) verloren gegaan, zo becijferde de Nationale Rekenkamer. Deelnames in de Winschoter kartonfabriek Okto die al na vier jaar sloot en in het verliesgevende Magnesia Zoutwinning (tegenwoordig NedMag) in Veendam, hadden de NOM respectievelijk 100 en 120 miljoen gulden gekost.
Anno 2024 is de NOM evenwel een voorbeeld voor andere landsdelen gebleken. Nederland telt nu negen regionale ontwikkelingsmaatschappen, met gezamenlijk een landelijke dekking. Wat is er sinds 19 maart 1974 gebeurd?
Regionale vitaliteit en dynamiek
Marijn Molema (42) is buitengewoon hoogleraar regionale vitaliteit en dynamiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De historicus uit Heerenveen promoveerde in 2010 op het regionale economisch beleid in Noord-Nederland en Noordwest-Duitsland. Hij bestudeerde derhalve ook de geschiedenis van de ontwikkelingsmaatschappij.
Marijn Molema. Foto: Niels de Vries
,,De NOM kwam eigenlijk in de hoogtijdagen van het geloof in industriepolitiek”, zegt hij. De politiek dacht bij machte te zijn werkgelegenheid te behouden of te scheppen. Een sprekend voorbeeld is het drama rond het Rotterdamse scheepsbouwconcern Rijn-Schelde-Verolme. Ruim 2 miljard gulden kreeg het bedrijf om te overleven, maar ging uiteindelijk in de jaren 80 toch failliet.
Molema: ,,Men dacht ook door industrialisatie welvaart naar de regio te kunnen brengen. Daarvoor had de overheid twee belangrijke instrumenten. Het eerste was de aanleg van goede infrastructuur. Denk aan snelwegen, industrieterreinen en de Eemshaven. Het tweede was het verstrekken van investeringspremies. En men dacht: als er eenmaal een fabriekshal staat waarin tweehonderd mensen werken, dan komt de ontwikkeling van de regio vanzelf wel. In het geval van Okto was het probleem dat die fabriek zo modern was, dat er helemaal geen mensen waren die de machines goed konden bedienen. Daar was helemaal niet over nagedacht.”
Ondanks miljoenen-investeringen van de NOM ging de strokartonfabriek Okto in Winschoten in 1979 failliet. Archieffoto van 13 maart 1979. Foto: D. van der Veen
Politiek-maatschappelijke droom
Molema benadrukt dat het beleid soms goed uitpakte. ,,Zonder industriebeleid hadden plaatsen als Heerenveen, Hoogeveen en Veendam er echt anders uitgezien. Maar de politiek-maatschappelijke droom was zo paradijselijk. De politiek dacht echt dat ze in alle regio’s gelijke welvaart en werkgelegenheid kon brengen. Dat idee leefde heel sterk in de jaren 50 en 60. Het beleid kon natuurlijk nooit aan dat ideaalbeeld voldoen. In de tweede helft van de jaren 60 werden de eerste barsten zichtbaar.”
Sommige industrieën vielen al snel weer weg. Ze trokken naar lagelonenlanden in bijvoorbeeld Azië of Midden- en Oost-Europa, stoelden op verouderde technologie of produceerden voor een verzadigde markt. Het industriebeleid kon de hoge verwachtingen niet waarmaken.
Molema: ,,Het medicijn raakte uitgewerkt. Dat leidde bij inwoners van de regio tot ontevredenheid die omsloeg in boosheid. De politiek dacht: we moeten dus extra stappen zetten. Ze ging dus rijksdiensten spreiden naar de zwakke regio’s. En in die tijd werd ook de NOM opgericht.”
Speelbal van de politiek
De eerste directeur van de NOM, Joop Bloemendal (die maar een paar maanden bleef), had er al voor gewaarschuwd: de jonge ontwikkelingsmaatschappij had een veel te kleine staf, te weinig kennis om op een verantwoorde manier te investeren en was een speelbal van de redeloze politiek. Molema: ,,Het idee in Den Haag was: Wij betalen, dus wij bepalen. Maar de wetten van de economie bleken sterker dan het politieke wensdenken.”
Toen in 1986 de Nationale Rekenkamer onthulde welke verliezen in de NOM eerste jaren van haar bestaan had geleden, kreeg toenmalig minister van Economische Zaken Gijs van Aardenne een geweldige draai om de oren. Hem werd verweten dat hij de NOM onder druk had gezet om onverantwoorde investeringen te doen.
De kentering in het denken over de maakbaarheid van de regionale economie begon al eerder, zegt Molema. Die diende zich volgens de hoogleraar al voorzichtig aan toen er in 1977, ondanks een grote verkiezingszege van de PvdA, geen tweede kabinet-Den Uyl kwam. De zogeheten commissie-Wagner adviseerde begin jaren 80 de stopzetting van overheidssteun aan zwakke bedrijven en bepleitte juist stimulering van kansrijke sectoren. Ook vanuit de universiteiten kwamen, vertelt Molema, nieuwe ideeën voor economisch beleid. Het eerste kabinet Lubbers (1982-1986) bracht ze in praktijk. ,,Het economisch beleid werd veel liberaler.”
Nieuwe tijdgeest
De nieuwe tijdgeest bracht in 1986 ook voor de NOM veranderingen. De ontwikkelingsmaatschappij moest – mede onder druk van Europese regels – voortaan aan reguliere rendementseisen voldoen, werd zelfstandiger en de drie noordelijke provincies kregen elk 0,01 procent van de aandelen. Meer wilden ze niet hebben, uit angst voor grote financiële tegenvallers. In 2016 kregen ze alsnog gezamenlijk 50 procent van de aandelen in handen, en zo meer greep op de NOM.
Nog altijd stimuleert de ontwikkelingsmaatschappij nieuwe bedrijvigheid door te investeren. Soms levert dat verliezen op, maar soms ook veel geld. Bedragen noemt de NOM nooit, maar de verkoop van de aandelen (10 procent) in de in Assen gevestigde onlineveiling Catawiki bracht in 2020 een recordrendement: 10.000 procent van het geïnvesteerde bedrag.
Achterstand ingehaald
De NOM beschouwt de achterstand van het Noorden op de rest van het land als ingehaald. Het bedrijf kijkt bij haar investeringen niet meer zo zeer naar de werkgelegenheid die het oplevert. De focus ligt op de waarde die een onderneming toevoegt aan de noordelijke economie.
Marijn Molema Foto: Niels de Vries
De rol van de NOM gaat volgens Molema tegenwoordig veel verder dan alleen investeren en bedrijven lokken. Die is, constateert hij, sinds de jaren 80 zo gegroeid. ,,Natuurlijk is de oude financieringstaak er nog. Maar de inzet is anders. De politiek wilde vroeger eerst en vooral werkgelegenheid creëren. Nu is er veel meer gevoel voor het type van bedrijvigheid. De politiek stemt af op een nieuwe economie met heel specialistische, innovatieve en kennisintensieve producten. Daarin is het belangrijk verbindingen te leggen tussen overheden, bedrijven en onderwijsinstellingen die de kennis leveren die nodig is voor innovaties. De NOM brengt die werelden bij elkaar en stimuleert het samenspel. In die rol gedijt ze heel goed.”
‘Nieuw zelfbewustzijn’
Molema ziet hoe zo de clusters ontstaan in de soorten bedrijvigheid waarin het Noorden goed is. Hij noemt de netwerken rond duurzame energie en gezond leven in Groningen, watertechnologie in Leeuwarden, groene chemie in Delfzijl, Emmen en Heerenveen, de hightech-maakindustrie rond Drachten en de alom in Noord-Nederland aanwezige voedselproductie.
De hoogleraar: ,,De thema’s waarin het Noorden uitblinkt zijn benoemd. Het zijn sectoren waarin het landsdeel onderscheidend is en sterker kan worden. Dat brengt een nieuw zelf bewustzijn. Het Noorden heeft zich in het verleden altijd benadeeld gevoeld. Vroeger zei men: ze halen hier ons veen en gas weg. Nu zeggen we: wij maken waterstof.”
‘Dicht op de regio’
Volgens Molema is het onmogelijk aan te geven wat de NOM concreet aan werkgelegenheid heeft opgeleverd. Het belang van de rol die ze speelt staat volgens hem echter buiten kijf.
Inmiddels zijn er nog acht regionale ontwikkelingsmaatschappijen opgericht, die gezamenlijk landelijke dekking hebben. Economische achterstand is daarvoor dus geen aanleiding meer voor.
Molema: ,,Voor economische vernieuwing en innovatie heb je een instituut nodig dat dicht op de regio zit en een verbindende rol speelt. Daarin is de NOM een voorbeeld geweest.”