Sybe en Femke Bakker steken een kaars aan ter nagedachtenis aan de tewerkgestelden. Foto: Gerrit Boer
„Iedereen wist dat opa in de oorlog in Duitsland had gewerkt, maar meer was er niet over bekend”, zegt David Otten (36) uit Hengelo (Ov.). Dat geldt zaterdag in Beilen voor meer bezoekers van de bijeenkomst voor nabestaanden van dwangarbeiders.
„Er werd niet over gepraat en wij stelden geen vragen. In de jaren ‘70 is mijn vader met zijn broer terug geweest naar die plek in Duitsland, maar toen was ik een tiener. Dan ben je daar niet mee bezig”, zegt Davids moeder Elly Otten-Dekker.
Haar vader, Gerard Dekker uit Stuifzand, werd geboren in 1921 en in 1942 of 1943 opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. „Doordat veel Duitse jongemannen moesten vechten was er een groot tekort aan arbeidskrachten”, verklaart historica Annemarie Houkes waarom jonge mannen uit onder meer Nederland in Duitsland moesten werken.
Houkes zette met anderen de website drentsedwangarbeidersinduitsland.nl op, waarop verhalen worden verzameld. Ook is zij medeorganisator van de bijeenkomst in de Beiler Stefanuskerk. Haar opa Pieter Feiken uit Smilde praatte vroeger wél over zijn tijd in Duitsland. Hij werkte in een vliegtuigfabriek in Warnemünde aan de Oostzee.
Zoektocht
„Mijn vader zat daar ook in een fabriek en hij heeft er nooit met één woord over gesproken”, zegt Henk Berghuis uit Beilen. Zijn vader Willem was bakker en volgens Berghuis „alleen maar aan het werk. Ik denk dat hij het heeft weggestopt.”
Zijn verhaal is vergelijkbaar met dat van een groot deel van de ruim tachtig aanwezigen in de kerk: kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Veel tewerkgestelden die de Arbeitseinsatz overleefden, praatten er niet meer over. Soms hadden ze gruwelijke dingen meegemaakt of ze schaamden zich omdat ze voor de Duitsers hadden gewerkt.
Gerard Dekker uit Stuifzand sterft jong, op zijn 66e. Dochter Elly is dan in verwachting van David. „Mijn andere grootouders heb ik wel gekend en ik was benieuwd naar hem”, verklaart de dertiger uit Hengelo. David heeft onderzoek gedaan en via een archief- en documentatiecentrum in Duitsland informatie over zijn opa gevonden. Hij blijkt bij de Eibia Kruitfabriek in een plaats ten noorden van Hannover te hebben gewerkt. „Ze hadden zelfs nog een foto van zijn persoonsbewijs.”
Trauma
Dekker werd voor het eind van de oorlog weggestuurd, omdat hij tyfus had en te ziek was om nog langer te werken. „Hij heeft zijn hele leven een vrij zwakke gezondheid gehad. Zo had hij vaak last van ontstekingen”, zegt Elly.
Ze denkt dat ook hij een trauma heeft opgelopen tijdens de periode in Duitsland. „Mijn vader is vrachtwagenchauffeur geweest na de oorlog. Hij wilde nooit meer in een fabriek werken. Later is hij een kruidenierszaakje begonnen in Geesbrug. Als er producten in de winkel over de datum waren, moesten wij ze thuis opeten. Voedsel weggooien mocht absoluut niet.”
Terug naar Duitsland
Elly Otten-Dekker zit met andere nabestaanden aan een tafel om ervaringen uit te wisselen. Enkelen herkennen het weggooiverbod. En ook het zwijgen. „Mijn vader Engel Heuker moest werken in Hamburg. Hij vertelde weinig. Alleen als je iets vroeg”, vertelt Grietje Mulder-Heuker uit Sleen.
„Het kwam vroeger thuis nooit ter sprake. Later heb ik met hem de plek bezocht waar hij had gewerkt. Toen kwamen de verhalen. Hij ontmoette er ook een vrouw, die hij nog kende uit de oorlog. Na al die jaren herkenden ze elkaar en vielen ze elkaar in de armen.” Ze schiet vol. „Zo ontroerend om te zien.”
‘Niks verteld’
Ontroerend, dat is ook het woord dat bij Sybe Bakker uit Leeuwarden op komt als hij de middag in Beilen beschrijft. Hij is met zijn 13-jarige dochter Femke in de Stefanuskerk. „Wij weten niet waar mijn opa gezeten heeft in de oorlog. Hij heeft nooit iets verteld. Toen ik een boek las over de Arbeitseinsatz ben ik echt geschrokken.”
De nabestaanden vinden herkenning in elkaars verhalen. Bijna allemaal zitten ze met vragen, die ze nooit meer kunnen stellen. Elly Otten-Dekker: „Achteraf vind ik het zo jammer dat ik er niet wat meer met mijn vader over heb kunnen praten.”