Militairen van de 4e compagnie van het 1e bataljon van het 1e Regiment Infanterie (4-1-1 R.I.), het Drents Bataljon, staan voor een gebouw in hun kampement in Arnhemia, ten zuiden van Medan, Oost-Sumatra. Achterste rij, tweede van links sergeant Geert-Jan Faber uit Assen, 23 juli 1947 Foto: Drents Archief, Collectie Geert Faber
Ze werden behandeld als misdadigers: jonge Drentse mannen die niet wilden vechten in Indonesië. Vanaf nu zijn de rechtbankverslagen voor iedereen in te zien in het Drents Archief.
Het begin van het nieuwe jaar is altijd een bijzonder moment in het Drents Archief in Assen. Op Openbaarheidsdag worden nieuwe documenten vrijgegeven, waarvan de beperking op openbaarheid vervalt. Ook dit jaar zitten daar bijzondere stukken tussen. Bijvoorbeeld de archieven van de Krijgsraad te velde Noord.
Dat was een militaire rechtbank die vanuit het Asser Parkhotel recht sprak over soldaten die in Noord-Nederland waren gelegerd. De Krijgsraad had een hoofdkantoor in Arnhem en meerdere buitenposten, vandaar de naam ‘te velde’. Op 12 maart 1947 bogen de rechters in Assen zich over 19 zaken van jongemannen die nooit kwamen opdagen voor hun inscheping naar Indië.
Dossiers op de boot
Hun divisie, de 7 december divisie, was op 1 september 1946 vertrokken. De dienstplichtigen moesten in de kolonie helpen het Nederlandse gezag te herstellen.Al snel bleek dat veel jonge mannen het niet zagen zitten om tegen de Indonesiërs te vechten.
Een probleem waarmee geen rekening was gehouden. „De personeelsdossiers waren netjes ingepakt en mee, op de boot”, weet archivaris Jos Arends. Het duurde daarom maanden voordat de dienstweigeraars thuis werden opgespoord door de Koninklijke Marechaussee.
Moreel achteruit
Desertie werd beschouwd als een groot probleem. „Het had heel veel invloed op het moreel van de jongens die wel vochten in Indië”, legt Arends uit. „En dus moest er hard tegen worden opgetreden.” De jongemannen werden na het bezoek van de Koninklijke Marechaussee naar een kampement vervoerd.
„Daar deden ze vooral leuken dingen. Bovendien werd behoorlijk op de jongens ingepraat. De meesten gingen daarna alsnog naar Indië.”
Het Parkhotel Assen in 1925. Foto: Drents Archief, collectie Ansichten
Tegen onderdrukking
Zo niet Albert Bruins uit Mantinge, Marinus Schultink uit Hoogeveen, Albertus Bokhorst uit Gasselte en Jacob van Zanten uit Roden. Zij bleven weigeren. De dienstplichtige militairen, allemaal geboren in 1925, hadden verschillende redenen om niet in Indië te willen vechten. Zo verklaarden Bruins en Bokhorst dat hun moeder ‘zenuwlijdster is’ of ‘aan zenuwtoevallen lijdt’.
Maar Bruins, dan 22, verklaarde ook voor de militaire rechter dat ‘hij bovendien niet tegen de Indonesiërs wil vechten, die voor hun vrijheid strijden’. Ook Bokhorst (21) kon het niet opbrengen ‘Indonesiërs te onderdrukken’.
Bezwaren nooit voorgelezen
Behalve deze morele bezwaren voerden de jonge dienstplichtige soldaten allerlei redenen aan waarom ze niet op het schip naar Indonesië zijn gestapt, ziet Arends in de verslagen. „Er zijn jongens die zich zorgen maken om hun bedrijf, die volgende week willen trouwen of die ziek, zwak en misselijk zijn.”
Bij het doorbladeren van de archiefstukken valt hem nog iets anders op. De persoonlijke motivaties die de mannen voor de rechtbank uitspreken om dienst te weigeren zijn steeds opnieuw doorgestreept.
„Blijkbaar vonden de autoriteiten het geen goed idee als die redenen hardop in de rechtszaal werden voorgelezen of in een krantenartikel terechtkwamen”, duidt hij de opmerkelijke vondst. „Maar hard maken kan ik dat niet. Dat is aan historici om te onderzoeken.”
Misdadigers
Bruins, Schultink, Bokhorst en Van Zanten werden allemaal op 12 maart 1947 door de militaire rechtbank veroordeeld voor desertie. De vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie, met een mooi woord auditeur-militair, had er geen goed woord voor over:
‘Zij, die hebben geweigerd zich in te schepen, zijn naar de meening van den auditeur-militair als soldaat onbruikbaar. Men zit in het Nederlandsche leger niet om hen verlegen. Zij moeten evenwel beseffen, dat, wanneer zij weigeren te vertrekken, er consequenties zullen volgen, die zij ook hebben te aanvaarden. De auditeur-militair stelde de weigeraars op één lijn met misdadigers’, zo staat in een krantenverslag.
Familie ook bestraft
De mannen moesten net zo lang de gevangenis in als hun leeftijdsgenoten in Indië dienden. De norm was drie jaar. De Krijgsraad benadrukte in het vonnis nogmaals de onaanvaardbaarheid van desertie. ’Van vele zijden is duidelijk belicht, wat de bedoeling is van de uitzending van Nederlandsche troepen naar Indië, en met name dat het doel daarvan zeker niet is: onderdrukking van Indonesiërs.’
Niet alleen de dienstweigeraars zelf moesten overigens de gevangenis in. Ook hun familieleden kwamen soms in de problemen omdat ze hielpen bij het weigeren van de dienst in Indië. De krant schreef in 1947 ook over maandenlange gevangenisstraffen voor familieleden van deserteurs.
Hulp van archiefmedewerkers
Archivaris Arends verwacht geen massale belangstelling voor de vier dikke mappen vol documenten. Toch is het volgens hem erg belangrijk dat de documenten van de Krijgsraad nu voor iedereen in te zien zijn. „Maatschappelijk gezien is desertie niet gemakkelijk”, schetst hij. „En ook voor Indiëgangers is de oorlog beladen. Velen voelden zich verraden.”
De belangstelling en ook erkenning hebben tijd nodig, weet Arends uit ervaring. De afgelopen jaren zijn veel beladen Tweede Wereldoorlog-archieven geopend. Steeds meer kinderen van ouders die bij de NSB zaten zoeken uit wat er is gebeurd. Daarbij kunnen ze hulp krijgen van archiefmedewerkers die zijn getraind in het begeleiden van bezoekers die heftige documenten onder ogen krijgen.
Zo zal het met de verhalen over de oorlog in Indië ook gaan, denkt de archivaris. „Het is goed dat we het erover gaan hebben.”