Henk Nijkeuter bij het beeld van Roel Reijntjes in Beilen, waarbij de Drentse dichter kijkt naar zijn ouderlijke woning. Foto: Marcel Jurian de Jong
In de serie Deze week in... blikken we terug op historische gebeurtenissen of belangrijke nieuwsberichten in Drenthe. Deze keer: de dood van de Drentse dichter Roel Reijntjes uit Beilen, op 19 april 2003. Een eenzame paradijsvogel.
We herhalen zijn woorden nog regelmatig op de redactie van de krant. Roel Reijntjes belt boos op over iets dat we zijn vergeten. Hij krijgt collega Jan Wierenga aan de lijn en spreekt de legendarische woorden „Och, och, och, meneer Wierenga, ik ben wel zo hellig. Wel döt nou zukswat!”
Dichter Roel Reijntjes overleed twintig jaar geleden op de zaterdag voor Pasen. Hij werd 80 jaar. Een bijzondere verschijning met zijn vlinderstrik, pak, hoed, hoge hakken en ringen om de vingers. „Een paradijsvogel”, zegt Henk Nijkeuter, die een biografie over Reijntjes schreef en zijn gedichten en verhalen bundelde. „Van kinds af aan was Roel al een aparte jongen. Zijn vader was directeur van de Coöperatieve Elektriciteit Centrale. Hij zag graag dat zijn zoon voetballer werd. Maar daar hield Roel niet van.”
Het ouderlijk huis van Roel Reijntjes aan de Kruisstraat in Beilen. Foto: Archief DVHN/Kees van de Veen
Reijntjes wordt op de lagere school gepest. In Beilen vindt men tengere Roeltje een wies jonkie, aldus Nijkeuter. Van zijn vader heeft hij zijn deftigheid, zijn moeder Johanna en haar jongere zus Jantje, die bij hen in huis wonen, voeden hem beschermd op en verwennen hem. Voor zijn moeder heeft Roel veel respect en zij weet zijn overdrevenheid binnen de perken te houden. Volgens moeder lijdt haar zoon aan hoogmoedswaanzin.
Bemegen knikkers
Op school noemt de meester hem een baronnetje. In een interview uit 1994 in Nieuwsblad van het Noorden vertelt Reijntjes dat hij tijdens een potje knikkeren honderd knikkers won. Als hij ze uit het kuiltje wil rapen, gaat een grote jongen voor hem staan en pist het knikkerpotje vol. „Als je arm bent, moet je zelfs bemegen knikkers oppakken.”
Na een jaar hbs stopt Reijntjes met school en gaat hij op aandringen van zijn vader werken als kantoorbediende bij de Coöperatieve Landbouwbank in Beilen. Twaalf maanden later stapt hij over naar de Belastingdienst. Ambtenaar, dat past niet bij hem, hij maakt er grappen over. Als de inspecteur vraagt waarom Reijntjes steeds heen en weer loopt op kantoor, luidt het antwoord „Ik ben de achterstand aan het inlopen.” Een vrouw die op kantoor roept dat haar man is weggelopen, krijgt van Reijntjes te horen „,Nou, dat had ik ok daon.”
De Iegelkaor
Volgens Nijkeuter is ijdelheid de reden dat Roel Reijntjes begint met schrijven. „Hij vond dat er een Drentse dichtkunst moest zijn, anders zou het ‘volkseigene’ uitsterven. Dat was zijn drijfveer om in het Drents te schrijven.” In 1959, Reijntjes is 36 jaar, verschijnt zijn eerste dichtbundel De iegelkaor (de egel) met 37 gedichten. Nijkeuter: „Er zijn in totaal 10.000 exemplaren van verkocht. Dat is een enorm hoog aantal voor een streektaaldichter.”
Roel Reijntjes wordt lid van de Drentse Schrieverkring en publiceert later ook in de Drentstalige tijdschriften Oeze Volk en Roet. Er verschijnen zo’n dertig dichtbundels met zijn werk. Behalve poëzie schrijft hij ook verhalen, radioteksten en de bundeltjes met Drentse Wijsheden. Reijntjes stopt in 1974 met werken om zich volledig op het schrijven te richten. Hij redt zich financieel door veel op te treden. Niet alleen in Drenthe, maar door heel het land en in Duitsland. Hij wordt één van de bekendste Drentse dichters en in 1977 ontvangt hij de Culturele Prijs van Drenthe.
Roel Reijntjes bij de onthulling van het bord met het gedicht 'Tussen Spier en Wiester' ter gelegenheid van zijn 75ste verjaardag. Foto: Archief DVHN/Jan Zeeman
Nijkeuter: „Hij trad meer dan 120 keer per jaar op, een goede vriend reed hem. Roel Reijntjes was een voordrachtkunstenaar en trok volle zalen. Hij provoceerde en shockeerde de zaal, onder meer met opmerkingen over allochtonen. Maar hij was geen racist. Hij verdiende goed met zijn optredens, al ging dat wel ten koste van zijn literaire werk. Dat werd vluchtig; kwantiteit ging boven kwaliteit.”
Verandering
De grootste tragedie in zijn leven is de dood van zijn moeder in 1978 op 85-jarige leeftijd. Het verandert Reijntjes’ leven. Hij maakt daarna reizen maken naar Frankrijk, Griekenland, Peru en vooral Thailand en durft uit te komen voor zijn homoseksuele geaardheid. „Zijn poëzie werd beter, hij koos anders vormen en moderne thema’s”, stelt Nijkeuter. De reizen naar Thailand leveren Reijntjes commentaar op. Hij zegt Engelse les te geven aan weeskinderen in de badplaats Pattaya, onder Bangkok. Het vermoeden is dat hij tegen betaling de liefde bedrijft met Thaise jongens. Nijkeuter: „Hij zinspeelt daarop in zijn gedichten en tijdens optredens.”
Ondanks zijn optredens en reizen is Roel Reijntjes een eenzame man, soms ongelukkig en zwaarmoedig van aard. Een hypochonder, aldus Nijkeuter. „De dood hield hem bezig en hij was bang een lijdensweg te moeten afleggen.” Hij schrijft er het gedicht Starven over:
Ik weet van horizonnen en van de Rust, waorachter ik ok iemmaol zal verdwienen, maor ‘k bin zo schrouwend bang veur lieden en veur pienen en daorom Dood, aj komt - haal mij dan onbewust.
En zo geschiedt. Op 19 april 2003 overlijdt Roel Reijntjes onverwacht in zijn ouderlijk huis aan de Kruisstraat in Beilen. Hij krijgt zijn standbeeld, dat met geopend boek uitkijkt op de plek van zijn inmiddels gesloopte woning.