‘Het Hunzedal, Wedergeboorte van een beekdallandschap’ vertelt in 270 pagina’s het verhaal van twintig jaar natuurontwikkeling. Het boek is tegelijk een protest tegen bezuinigingen.
Natuurfotograaf Geert de Vries hoeft niet meer naar Polen om de oernatuur van het laagland te fotograferen, zo constateert voormalig directeur Eric van der Bilt van Het Drentse Landschap in het voorwoord van het lijvige boek over het Hunzedal dat vrijdag wordt gepresenteerd. Het staat bol van de foto’s van otters, bevers (er zijn er al 150!), roerdompen, dotterbloemen, holpijp, zilverreigers, veertig libellensoorten, bijzondere vissen en de kleine egelskop in het waterrijke landschap.
Het zijn allemaal bewijzen van de natuurrijkdom van het gebied net achter de Hondsrug. Nog maar twintig jaar geleden was dat heel anders. De aloude beek de Hunze was toen nog vooral de voor turfwinning recht getrokken Oostermoerse Vaart. Het gebied tussen Emmen en de stad Groningen was tot 1995 landbouwgebied met rechte sloten om het water zo rap mogelijk richting Waddenzee te helpen. Weliswaar een gebied met een bijzondere historie als moeras en verveningsgebied, wat ook omstandig wordt beschreven, maar het was toen vooral de plek waar aardappels en suikerbieten vandaan kwamen.
Het was diezelfde Eric van der Bilt die tegen de trend van dat moment in opperde om de Hunze weer zijn vrijheid te geven en de natuur weer zijn gang te laten gaan waar dat kon. De ogen van natuurontwikkelaars waren in die tijd gericht op de Drentsche Aa, maar die mochten wat Van der Bilt betreft niet gesloten blijven voor de fantastische mogelijkheden van het Hunzedal. Zijn droom werd gevoed door de kracht van het kwelwater dat van de hoger gelegen Hondsrug zijn weg zocht richting Hunze. Zuur regenwater wordt er ijzer- en kalkrijk grondwater.
Hoofd natuur en landschap Uko Vegter van Het Drentse Landschap noemt dat water de motor van de natuurontwikkeling in het Hunzedal. De neuzen wezen in de loop der tijd dezelfde kant op door de noodzaak de stad Groningen droog te houden, doordat de landbouw graag meewerkte aan grondruilen en doordat er steeds meer waarde werd gehecht aan recreatie en toerisme om het Veenkoloniale gebied een nieuwe toekomst te geven.
Vegter: „Het is onvoorstelbaar wat er is gebeurd in het Hunzedal. Alle belangen haakten in elkaar. Zelfs de landbouw had er baat bij. De natuur is leidraad gemaakt voor de ontwikkeling van het gebied, met de Hunze als meanderend blauw lint.”
Op een paar kilometer na kronkelt de Hunze van nu weer vrij door het landschap met kans op overstromingen in de winter, zoals die vroeger veelvuldig voorkwamen. Zoveel mogelijk is de historische route aangehouden, maar dat lukte niet altijd. Volgens Vegter is het karwei dat de laatste twintig jaar is verricht ook niet een herstel van het oude landschap, zoals dat bij de Drentsche Aa wel het streven is. Wat dan wel? „Een nieuw landschap, gestuurd door de Hunze.” Het riviertje bepaalt dus grotendeels hoe het gebied eruit ziet.
In het boek wordt gewezen naar de Mandelanden bij Borger, waar vijf jaar geleden nog koeien graasden, maar nu al van echte natuur te genieten valt. Hier en daar kalven oevers van de Hunze alweer af, zoals dat eeuwenlang is gebeurd.
Vegter vergelijkt de ontwikkeling graag met een parelsnoer. Als de Hunze de ketting is, dan hebben de parels namen als Zoersche Landen, het Lofargebied, de Mandelanden, Oude Weer, Torenveen, Bonnerklap, Elzemaat, Duunsche Landen, Breevenen en Annermoeras. Daar komt binnenkort Tusschenwater bij De Groeve bij, nu nog landbouwgebied. Straks verstopt de Hunze zich er in kreken en stroompjes voordat hij het Zuidlaardermeer bereikt.
Zo’n drieduizend hectare nieuwe natuur is er aangelegd. Een immense klus, waarin miljoenen euro’s zijn geïnvesteerd. Ten koste van de landbouw? En wat hebben we er eigenlijk aan? De criticasters kunnen met scherp schieten op dergelijke ontwikkelingen. Henk Bleker heeft als staatssecretaris de geldkraan ook danig dichtgedraaid, maar Het Drentse Landschap wil door. De provincie Drenthe ook. Vegter: „Natuur heeft waarde van zichzelf. Dat moet je alleen al daarom willen, maar het heeft nog veel meer voordelen. Je zorgt ervoor dat Groningen droge voeten houdt, droogte krijgt minder kans, toerisme en recreatie floreren en het is gunstig voor het milieu.”
Het boek blijkt dan ook geen eindverslag van een successtory, het is slechts een tussenstand. Want er ontbreken nog wel wat parels aan de Hunzeketting. De grootste is het gebied De Branden naast het Drouwenerzand, dat al voor een groot deel van Het Drentse Landschap is. Geld voor natuurontwikkeling is er nog niet.
Het is curieus genoeg de plek waar Van der Bilt voor het eerst de potentie zag van het Hunzedal als natuurgebied. En de grootste opgave wordt nog de link met het Lauwersmeergebied. Want het Hunzewater stroomt nu nog via het Winschoterdiep naar de Waddenzee, terwijl dat oostelijk van de stad Groningen zou moeten stromen. In de middeleeuwen stroomde de Hunze richting Reitdiep totdat de Groningers het Schuitendiep groeven en de Hunze gebruikten om de stadsgrachten te vullen. Het wordt gepresenteerd als wens, maar met dit zwaarwichtige boek als pleidooi legt het vast gewicht in de schaal.