‘L’Explosion’ (1871) door Édouard Manet, olieverf op doek (37l,5 x 45,6 centimeter). Foto: Eric Bos
De stad Parijs vanaf 1867 toont zich op de schilderijen van Monet en anderen in het Kunstmuseum Den Haag als één grote idylle. De werkelijkheid liet echter heel iets anders zien.
In het Kunstmuseum Den Haag hangt een schilderij van Johan Barthold Jongkind uit 1868. Het is in grijzen en bruinen opgezet en toont de Rue des Francs-Bourgeois-Saint Marcel in Parijs, dat wil zeggen: wat er van over is.
Slopers zijn druk bezig het pand van een leerfabriek te slopen. Overal ligt puin. Met karren, voortgetrokken door paarden, wordt de resten afgevoerd. Een groter contrast met een ander schilderij op de tentoonstelling Nieuw Parijs is moeilijk te vinden.
Dat toont een levendig beeld van een prachtige, zonverlichte stad langs de Quai du Louvre bij de Seine. Het werd geschilderd door Claude Monet vanaf een balkon van het Louvre. Wandelaars, omnibussen, rijtuigjes, een beeld van de lente. Het is een jaar eerder geschilderd dan de sloopscène van Jongkind. Parijs ziet er als herboren uit.
Pisbakken
Het ‘nieuwe Parijs’ is de stad geworden zoals wij die nu kennen. Parken, pleinen en boulevards zijn er gekomen, theaters worden geopend, er is een rioolnetwerk aangelegd, fonteinen geplaatst en overal pisbakken om de stank van mannenpis in elke straat voorgoed uit te bannen.
De urinoirs zijn ontworpen als kleine kunstwerken, zo blijkt uit een serie foto’s in het Kunstmuseum. Want het gaat bij Nieuw Parijs, van Monet tot Morisot niet alleen om de geschilderde stadsgezichten van Pierre-Auguste Renoir, Frédéric Bazille, Camille Pissarro, Édouard Manet of Gustave Caillebotte; het zijn vooral de foto’s van de stad van fotografen als Nadar en Charles Merville die het beeld van de tentoonstelling domineren. Ze vormen niet zelden een pijnlijk contrast met de stadsidylles van de schilders.
Op een foto van Charles Soulier van de Avenue du Roule bij het Bois de Boulogne in 1871, het jaar van de ongekend wrede Frans-Duitse Oorlog en de bloedige Commune, zien we gebombardeerde huizen. Foto’s van slachtoffers, vuurpelotons, bewapende communards, barricaden en uitgebrande huizen.
De oorlog ontging de kunstenaars niet. Bazille sneuvelt, Renoir wordt gemobiliseerd, Monet vlucht naar Londen, Morisot wacht met haar moeder en zuster angstig de gebeurtenissen af, Manet en Degas melden zich aan bij de Nationale Garde.
Flanerende Parisiennes
Op de meeste schilderijen van Parijs uit die tijd is van kapotte huizen en gebouwen niets te bespeuren. Maar het is een vreemde gewaarwording, voor het eerst ontdek je dat de meeste schilders de ruïnes zorgvuldig hebben vermeden. Waarom zou je die ook schilderen? Geen koper wil zoiets aan de muur hebben. Liever flanerende Parisiennes in de nieuw aangelegde parken of roeiers op het Grande Lac in het Bois de Boulogne. De schilderijen van Parijs zien er ineens uit als foto’s in een vakantiefolder.
Maar daar is Édouard Manet, de durfal. Hij schilderde in 1871 een explosie. De lichamen van een negental soldaten vliegen de lucht in. Een woeste werveling in wolken rook en kruitdamp. Schokkend van realisme, daar kan geen oorlogsfoto tegenop.
Nieuw Parijs, van Monet tot Morisot, Kunstmuseum, Den Haag. Open: di-zo 10-17 uur. T/m 9 juni.