Ooit zat ik met een Afghaanse schrijver in een Zoutkamper visrestaurant. Het was middag, de zaak was verder leeg – behalve dat er een trainingsgroep van de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij op stevige schoenen voorbij kwam lopen.
„Mijn pen is mijn geweer”, zei de schrijver die was gevlucht toen de Taliban Kabul innamen op 15 augustus 2021. Inmiddels had hij in Nederland een verblijfsvergunning gekregen, maar hij woonde nog in de militaire kazerne in de Marnewaard.
Hij heette Saadat en was een kalme, zachtaardige man met droevige donkere ogen. Je kon je niet voorstellen dat hij überhaupt met iets anders zou kunnen strijden dan met zijn pen. De zware stappen van de reddingsbrigade verstoorden zijn gedachten.
Op de dag dat hij samen met al die geëvacueerde Afghanen aankwamen in de kazerne stond ik met een groepje journalisten bij het hek. Het was een andere tijd. Defensieterreinen waren nog te gebruiken voor andere doelen. Niemand protesteerde tegen de komst van deze vluchtelingen. Dat Afghanen moesten vluchten voor de Taliban begreep bijna iedereen. Nu zijn een paar zieke kinderen al te veel.
De eerste keer dat ik de schrijver sprak had hij de angst van de chaos op het vliegveld in Kabul nog in de ogen. Hij vertelde hoe zijn zoontje daar bijna werd doodgedrukt en dat een Amerikaanse soldaat hen redde.
Later bezocht ik hem in de kazerne. Op een kamertje met bedden en kasten en mannen die naar hun mobiele telefoon staarden had hij het over Hannah Arendt, over liefde en over vriendschap. Dat was niet raar, maar het voelde wel zo. Als ik elders in een azc was, ging het altijd over slechte omstandigheden, lange wachttijden en de onzekere toekomst.
Misschien was dat mijn eigen schuld. Had ik de vluchtelingen die ik sprak vaker moeten vragen naar levensbeschouwingen en verlangens, die zoveel wezenlijker zijn dan hun omstandigheden. Maar hoe stel je vragen over liefde in een kamer met vier stapelbedden?
Saadat was zo iemand die over niets anders leek te kunnen praten dan over existentiële zaken. De andere mannen in de kamer voorzagen mij ondertussen van bananen, chocoladerepen, pakjes appelsap en wat ze verder maar konden vinden.
Een paar keer schreef Saadat voor onze krant. Poëtische verhalen over zijn land, ons land en zijn leven. Er was een Groninger, Bert, die ze las en hem een brief stuurde. Over hun vriendschap schreef Brigit Kooijman een prachtig verhaal dat vandaag in onze weekendbijlage staat.
Ik las het en dacht terug aan die middag in Zoutkamp. Zijn pen, zijn geweer tegen onrecht, had hem vriendschap gebracht. En misschien is dat wel het sterkste wapen dat we hebben.