In een necrologie van de ons onlangs ontvallen vertaler Wim Hartog las ik dat die zich, naarmate de jaren vorderden, steeds meer ging vereenzelvigen met de door hem verdietste Konstantin Paustovski:
‘Hij moet verschrikkelijk veel gereisd en gezworven hebben, maar gezien zijn grote productie toch ook veel gezeten hebben. Dat heb ik ook. Hij schreef, hij typte niet. Dat heb ik ook. Hij droeg gedichten voor met een monotone stem. Dat heb ik ook. Het klopt! Het klopt allemaal!’
Een dergelijke identificatie met hun held heb ik dikwijls mogen vaststellen bij in het bijzonder literaire vertalers. Gedurende tientallen jaren verscheen het speciaal deze beroepsgroep bedienende tijdschrift De Tweede Ronde, dat het uitkomen van elk nieuw nummer vierde met een uitbundige borrel in een Amsterdams café.
Vertalers in het wild
Op die inmiddels legendarische bijeenkomsten, die steevast in zorgwekkende drinkgelagen ontaardden, was de fine fleur van het Nederlandse vertalersgilde in het wild te aanschouwen. Ik ben daar, omdat ik niet alleen gedichten schrijf, maar ook poëzie vertaal, af en toe bij geweest.
Veel aanwezigen, vooral zij die de grote dichters in ons idioom poogden te herscheppen, bleken met bovengenoemde misvatting behept. Dat je geniale gedichten adequaat kunt weergeven, maakt je nog niet zelf tot een geniaal dichter, maar dat besef bleek naarmate de avond vorderde bij de meesten allengs minder aanwezig. Het is ook moeilijk, wanneer je voortdurend bezig bent met het hoogste wat de menselijke geest heeft voortgebracht, in gedachten te houden dat je slechts een nederig handwerk uitoefent.
Daarbij komt nog dat in besprekingen van een vertaald meesterwerk de vertaler vaak niet eens genoemd wordt. De ontgoocheling die door deze discrepantie ervaren wordt, veroorzaakt een toenemend gevoel van miskenning, dat zich uit in verongelijkt gemopper.
Een voorbeeld van zo’n gefrustreerde letterlievende was Dolf Verspoor (1917-1994), die ik goed gekend heb. Ongelukkigerwijs had hij zijn verstechniek opgestoken van de notoir slordige Slauerhoff; veel regels liepen niet, hoe je ze ook probeerde te lezen. Hij stuurde me zijn versies van Spaanse baroksonnetten toe, met de aansporing eventuele kritiek onbeschroomd te uiten, maar van mijn voorzichtige opmerkingen trok hij zich nooit iets aan.
Zijn eigen dichterlijke pogingen waren deerniswekkend, maar dat zag hij natuurlijk zelf niet; hij beschouwde zich als minstens een evenknie van zijn grote voorbeelden Góngora en Quevedo, en koesterde diepe minachting voor het merendeel zijner kunstbroeders, wat nogal potsierlijk aandeed.
Peter Verstegen
Die Tweede Ronde was een initiatief van Peter Verstegen en Marko Fondse, beiden gelauwerde vertalers van zowel proza als poëzie. Fondse vertaalde voornamelijk uit het Russisch (Boelgakov, Majakovski), maar Verstegen heeft ongeveer alle dichterlijke hoofdwerken uit de wereldliteratuur onder handen genomen.
Hij schonk ons Dantes Goddelijke komedie, het Liedboek van Petrarca, de sonnetten van Shakespeare, Baudelaires Bloemen van het Kwaad, van Rilke de Nieuwe gedichten, Goethe, Heine, Dickinson, Verlaine, de lijst is eindeloos. Indien hij zich met allen had moeten vereenzelvigen, zou hij allang krankzinnig geworden zijn, wat geloof ik niet het geval is.
Toch was ook zijn leven niet zonder tragiek, zij het van andere aard. Ik was er lang geleden getuige van dat zijn toen 28-jarige zoon hem vroeg: „Pa, Winnie de Poeh, moet ik dat lezen?”