Je kunt het betreurenswaardig achten, maar poep- en piespraatjes zijn van alle tijden, en niet alleen onder kleine kinderen. Bepaalde lichamelijke functies oefenen een niet aflatende fascinatie uit.
In de Hel van Dante komt een duivel voor die ‘van zijn gat een trompet heeft gemaakt’, een passage die door fijnzinnige lezers in volgende eeuwen vaak als stuitend en smakeloos is ondervonden.
De Romeinse geschiedschrijver Suetonius vertelt in zijn De viris illustribus (Over beroemde mannen) hoe de dichter Lucanus een bezoek brengt aan een publieke latrine. Dat waren gelegenheden waar men zich niet zoals tegenwoordig in aparte kamertjes, maar broederlijk naast elkaar gezeten kon ontlasten, op zijn gemak als het ware. Lucanus laat daarbij een daverende scheet, die hij vergezeld doet gaan van de regel ‘Sub terris tonuisse putes’ (Je zou denken dat het onderaards aan het donderen was).
Nu was dat een citaat uit een strofe van de heersende keizer Nero, die zichzelf vóór alles als een groot poëet beschouwde. Grapjes daarover waardeerde hij niet, en hij genoot geen reputatie van teerhartigheid. De aanwezigen, kennelijk vertrouwd met het vorstelijke vers, braken onmiddellijk hun bezigheden af, en snelden zo goed en zo kwaad als het ging weg van deze plek van heiligschennis. Dat Nero Lucanus kort daarna ter dood veroordeelde, zou hiermee samenhangen.
Toen Nero’s opvolger, Vespasianus, de schatkist wilde spekken door een belasting te heffen op urine, en dienaangaande bespot werd door zijn zoon, hield hij die een muntstuk onder zijn neus, met de woorden ‘Pecunia non olet’ (Geld stinkt niet). Deze, vermoedelijk apocriefe, gevleugelde uitdrukking heeft inmiddels een veel uitgebreidere en dikwijls sinistere betekenis verworven.
Afgezien van de middeleeuwse boerten en kluchten wordt in de kunsten weinig aandacht besteed aan de al te menselijke behoefte zijn behoefte te doen. Ik meen dat het eerste wc-bezoek in onze moderne letterkunde is beschreven in Vestdijks Meneer Visser’s hellevaart: ‘Het lichaam trad uit’. In films komt het zelden voor (James Bond doet er niet aan), terwijl andere verrichtingen die gewone stervelingen binnenskamers houden daarentegen ruimschoots op het witte doek worden getoond.
In de geschiedenis speelt de stoelgang wel een rol. Caracalla werd letterlijk vermoord waar de keizer te voet ging, evenals de zestiende-eeuwse Franse koning Hendrik III. George II van Groot-Brittannië stierf, geheel eigener beweging, op het privaat aan een gescheurd bloedvat. Een dergelijk onwaardig einde komt meer voor, omdat iemand die zich onwel voelt nu eenmaal meestal het buizenstelsel opzoekt. De nabestaanden geven in zo’n geval doorgaans geen ruchtbaarheid aan de specifieke omstandigheden.
Urinoirs, in de Romaanse talen naar de accijns innende keizer genoemd (vespasiani in het Italiaans, vespasiennes in het Frans), waren in de tijd dat de gelijkgeslachtelijke liefde nog veelal in het verborgene werd beleden gewilde ontmoetingsplaatsen. Ik herinner me een radio-interview met de voorzitter van de vereniging van oudere homo’s, De Roze Rimpel, die zijn heimwee naar de tot zijn verdriet afgebroken krul bij het Centraal Station in Amsterdam nauwelijks kon bedwingen: ,,Daar gingen we altijd op vrijdagmiddag heen, en dan maar wachten op de eerste trein met matrozen uit Den Helder. Vers zeebanket!”