In het stadje waarvan ik mij de naam niet wens te herinneren (deze zinswending is ontleend aan Cervantes, die het in zijn ‘Don Quijote’ heeft over ‘een plaats in La Mancha, de cuyo nombre no quiero acordarme’, wat meestal weergegeven wordt met ‘waarvan ik de naam vergeten ben’ of iets dergelijks, maar letterlijk is leuker), in dat stadje dus, kenden alle notabelen elkaar.
Mijn vader was dominee, en gaf gratis bijles klassieke talen aan de kinderen van de dokter, die ons op zijn beurt geen rekeningen stuurde, want ‘Latijn betaalde niet aan Latijn’.
Die dokter moest dikwijls visites te onzent afleggen, want ik was een kwakkelend knaapje, en zou, zo werd gezegd, vroeg sterven (één van de talrijke beloftes die ik in mijn leven niet heb waargemaakt). Ik moest hem Oom Hans noemen, en zag telkens als een berg op tegen zijn komst, niet omdat ik zijn diagnose vreesde, maar vanwege de wiskundige raadsels die hij me altijd opgaf.
Kwelling
Vermoedelijk had hij mathematicus willen worden, maar was hij destijds met het oog op een lucratievere loopbaan gedwongen medicijnen te doen. Ik had op school al grote moeite met de bètavakken, en vond het verschrikkelijk daar thuis, en nog wel op mijn ziekbed, mee gekweld te worden.
Na een onbevredigend antwoord op zijn vraagstelling beklopte en beluisterde hij mij, schreef iets onsmakelijks voor, en dronk één of twee glazen cognac met mijn vader, alvorens zich per auto naar de volgende patiënt te spoeden, waar hem weer een consumptie wachtte. In die dagen tilde men daar niet zo zwaar aan.
Dat was in dit verband niet het enige wat vroeger anders was. De medische wetenschap heeft gedurende de laatste eeuw aantoonbaar reusachtige vooruitgang geboekt. De meeste behandelingen zijn effectiever en vooral minder onaangenaam geworden. Nog steeds is het natuurlijk prettiger gezond te zijn, maar de ingrepen zijn tegenwoordig een stuk draaglijker. (Dat geldt in nog hogere mate voor de tandarts; bij jongeren oogst ik bevreemding wanneer ik vertel dat ik de voetmatig aangedreven boor nog heb meegemaakt.)
Oude moeder
In de roman Buddenbrooks van Thomas Mann, waarover ik laatst de loftrompet stak, speelt de geneeskunst een aanzienlijke rol. De huisarts van de familie bagatelliseert elke ongesteldheid, en schrijft onveranderlijk ‘een stukje duif met stokbrood’ voor. Zijn taak is voornamelijk geruststellend, en als er werkelijk iets aan de hand is, schiet hij schromelijk te kort.
Bij de gruwelijkste sterfscène in het boek, van de oude moeder, hebben de artsen alleen oog voor het behoud van het leven, waardoor zij haar doodsstrijd onnodig verlengen, zonder acht te slaan op haar smeekbede om een middel ter verdoving.
Maar nu! Het geheugen draait ons menige loer, en ik wist zeker dat er in Buddenbrooks een jongere dokter in de arm wordt genomen, wat men de oude niet durft te zeggen, zodat die gewoon huisbezoek blijft maken. Bij herlezing blijkt dat er echter helemaal niet in voor te komen.
Ik zou er wat voor over hebben als iemand mij kon vertellen in welke roman dat wél beschreven wordt. Zulks zou mijn nachtrust zeer ten goede komen.