Mijn ouders hadden elkaar in de padvinderij leren kennen, en bleven dientengevolge levenslang geestdriftige aanhangers van lord Baden-Powells gedachtegoed.
Oubaas en Akela Rawie waren een begrip binnen de beweging, en mijn vader werd, niet in de laatste plaats omdat hij in het burgerbestaan een achtenswaardige predikant was, geraadpleegd als er weer eens een hopman of vaandrig op zedelijk gebied in de fout was gegaan.
Dat betrof meestal het betasten (of erger) van aan hun zorg toevertrouwde minderjarige knaapjes. De laatste tijd is het vooral de kerk van Rome die daardoor negatief in het nieuws komt, maar het deed zich in allerlei organisaties voor.
De hevigste verontwaardiging geldt tegenwoordig de toedekking van dergelijk wangedrag, maar in die dagen zou geen enkele krant er melding van hebben gemaakt. De zaak werd onderhands geregeld, en eindigde er gewoonlijk mee dat zo’n ontuchtpleger van mijn vader het advies kreeg een andere vrijetijdsbesteding te kiezen, als zwemleraar of zoiets.
Austerlitz
Gedurende de zomermaanden leidden mijn ouders een padvinderskamp in een bosrijke omgeving bij het Utrechtse plaatsje Austerlitz, zodat ik tot mijn 16de, toen ze mij groot genoeg vonden om alleen thuis te blijven, mee moest kamperen.
Ik vond dat verschrikkelijk. In de verkennerij huldigde men het devies: hoe primitiever hoe beter. Weliswaar werd het aansteken van het kampvuur met behulp van een lucifer oogluikend toegestaan (meer dan één lucifer benutten, werd uiterst verachtelijk gevonden), maar vonken opwekken door twee takjes tegen elkaar te wrijven, was oneindig veel verdienstelijker.
De hele dag moest het hoofd worden geboden aan volstrekt vermijdbare ontberingen, en wanneer de nacht was aangebroken, werd je geacht die door te brengen in een tent, waar je je uitsluitend kruipend in kon bewegen. Als bed diende een benauwde slaapzak, waarin het eerst te koud en na een tijdje steevast te warm was. Daarnaast was mijn tent een geliefde ontmoetingsplaats voor talloze spinnen, muggen en ander ongedierte, terwijl die toch het hele bos tot hun beschikking hadden.
Wankel plankje
U begrijpt dat ik me sedertdien verre houd van alles wat ook maar enigszins op die ellende lijkt. Op reis logeer ik louter in gerieflijke hotels of appartementen, waar de verworvenheden van modern comfort vanzelfsprekend aanwezig zijn, en men zijn behoefte niet op een wankel plankje boven een gegraven gat hoeft te doen.
Twintig jaar geleden hield ik enige lezingen in Zuid-Afrika, en op zeker ogenblik werden we in de rimboe ondergebracht in een huisje dat van alle gemakken was voorzien, maar dat in plaats van een dak bespannen was met tentdoek. Aanvankelijk had ik mijn bedenkingen, maar het bleek een alleszins aangenaam onderkomen. Het was een bijzondere gewaarwording de nachtwind door de woonst te horen gaan, ofschoon het je materieel verder aan niets ontbrak.
Inmiddels blijkt deze hybride huisvesting ook bij ons te zijn doorgedrongen. De vorige week heb ik in een soortgelijk optrekje doorgebracht in de duinen bij Bloemendaal. Zelf zou ik er misschien niet voor gekozen hebben, maar mijn levensgezellin telt zeeotters onder heur voorzaten, en wordt ongelukkig als ze langere tijd geen golven ziet. Ook nu viel het mee: op een enkele spinnenkop na, werd ik haast niet aan mijn traumatische jeugdervaringen herinnerd.