Zelden leidde poëzie tot zoveel ophef als de afgelopen week.
Ook in de cultuurpagina’s van deze krant werd ruim aandacht besteed aan de doodsdreigingen die een Nederlandse auteur noopten de opdracht een gedicht te schrijven voor de Kinderboekenweek terug te geven. Zelden leidde poëzie tot zoveel ophef als de afgelopen week.
Veel literatoren zijn op tragische wijze aan hun eind gekomen, maar slechts weinigen vielen ten slachtoffer aan wat we bij gebrek aan beter Jan-met-de-pet zullen noemen. Vaker hadden scribenten het aan de stok met overheden, die hen verbanden (Ovidius, Dante, Poesjkin) of erger. Zelfs de aanslag onlangs op Salman Rushdie was geen spontane lezersreactie, maar een laat uitvloeisel van de Iraanse vogelvrijverklaring uit 1989.
Van de honden die Euripides verscheurd zouden hebben, mag men aannemen dat ze zijn tragedies niet kenden.
Bij Suetonius lezen we over de dichter Cinna, die door het wraakzuchtige Romeinse plebs werd gelyncht, omdat hij een naamgenoot was van één der samenzweerders die Julius Caesar hadden vermoord. In Shakespeares tragedie over die moord poogt hij zijn belagers nog te weerhouden door ,,I’m Cinna the poet!” te roepen, maar dat maakt op de meute geen indruk: ,,Tear him for his bad verses!”
In 1819 stak een theologiestudent, door idealistische motieven gedreven, de in zijn ogen te behoudende toneelschrijver August van Kotzebue overhoop in Mannheim. Verder zou ik geen gevallen weten van literatoren die ten gevolge van individuele weerzin het leven lieten. Ik ben dan ook geneigd die doodsdreigingen enigszins met een korreltje zout te nemen, al weet je het natuurlijk nooit: er kan een gek tussen zitten.
In de jaren 80 vond ik eens een kogel in mijn brievenbus. Dat was in die dagen een gangbare waarschuwing vanuit de onderwereld. Het kan ook een practical joke geweest zijn, of de afgunstige daad van een minder fortuinlijke kunstbroeder of ontgoochelde medeminnaar. Ik heb me er niet veel van aangetrokken, en alle rampspoed die me sedertdien getroffen heeft, was merendeels van eigen makelij, en hield er in elk geval geen verband mee.
Nu heb ik misschien makkelijk praten, omdat ik op geen enkele manier gebruikmaak van zogeheten ‘sociale media’, en eventuele scheldkanonnades me dientengevolge ontgaan. Een paar jaar geleden publiceerde ik een filippica tegen de verengelsing van ons hoger onderwijs, die ‘viraal’ is gegaan, maar een vluchtige blik op Geen Stijl en de ontboezemingen die ik had losgemaakt, leerde me dat je daar je tijd niet aan hoeft te verdoen.
Vroeger moest je, om van je ongenoegen blijk te geven, een zelfgebakken drol in een doos doen, frankeren en, weer of geen weer, ter verzending naar het postkantoor brengen, maar tegenwoordig hoef je te dien einde de deur niet meer uit. Dat maakt bedreigen een stuk eenvoudiger. Het gemak dient de mens.
De bij sommigen impopulaire politica Sylvana Simons zocht, vergezeld van een cameraploeg, ooit een paar lieden op die haar – niet eens anoniem – elektronisch onheus bejegend hadden. Een nietsvermoedende man die haar opendeed, vermocht zijn geestdrift niet te verbergen: ,,Kom binnen! Vrouw, kijk eens wie er is!” Toen ze hem eraan herinnerde dat hij aangekondigd had haar dood te zullen neuken, antwoordde hij: ,,Ach ja, je zegt wel ’s wat.”