Door het dorp rijden twee mobiele toiletten. In verschoten oranje en grijs staan ze op de open laadbak van een kleine vrachtwagen. Bij een vrolijke eierkeet slaan ze rechtsaf een klein weggetje in.
Langs de dijk van het kanaal leidt dat weggetje tussen zachte grasbermen door naar de boerderij waar zich een drama voltrekt. De vogelgriep. Op het erf lopen mannen in gele pakken.
Ook de mensen die vijftigduizend kippen ruimen, moeten soms naar de wc. Daar denk je pas over na als je zo’n vrachtwagen ziet rijden.
Ik sta in die zachte berm, gestopt om de toiletten te laten passeren. Plastic dixi’s associeer ik met festivals. Ik kijk ze na en denk aan mensenmassa’s, muziek, bier, feest. Aan in de rij staan voor de mobiele toilet-unit.
Je verlangt tegenwoordig naar de raarste dingen.
Als de vrachtwagen uit het zicht is, tuur ik naar een troep spreeuwen (denk ik) die rond het dorp zwermt. De getroffen boerin wees ze me net al aan. Kijk daar, de mogelijke bron van besmetting.
De wilde vogels dansen over het weiland voor de huizen en de kerk. Individuen gaan op in de geoliede machinerie van de groep. Als zij schuldig zijn, dan zijn ze het met zijn allen. Nooit alleen, zoals een man die eenzaam aan de schandpaal moet boeten voor een cultuur van duizenden.
De dans is een lichtpuntje in deze grijze en natte ochtend aan het begin van de week van de stormen. Misschien voelen de vogels de onrust in de lucht al aan. Wij niet. Wij hebben het nieuws nodig om te weten dat er iets mis is.
De leghennen vielen zomaar om, vertelde de boerin. Het ene moment waren ze kerngezond, het volgende dood. En nu moest ook de tweede stal, waarin geen kip iets mankeerde, worden geruimd.
Als een storm eenmaal is uitgebroken, is alles kwetsbaar.
Ik rij terug langs de gesloten gele eierkeet. Op de zijkant pronkt een poster met blakende bruine kippen in het gras. In betere tijden, had de boerin nog vol trots gezegd, konden ze volledig vrij uitlopen. Van de stad Groningen tot aan Delfzijl − als ze zouden willen.