Een biografie van de Nederlandse oogsttuin, zo omschrijft Jacques Hermus zijn nieuwste ‘culinaire’ boek dat volgende week verschijnt. Een biografie aan de hand van reportages, geschiedenissen en groenteschetsen, interviews en anekdotes. Hieronder alvast een voorproefje.
Met een beetje mazzel heb je een paradijs bij je huis. Zo’n tuin met wat fruitbomen en een keur aan groenten en kruiden. Je mag het een hof noemen, desnoods eentje van Eden. Daar plukte Adam de appel, de verboden vrucht die Eva en hij zouden eten en waarvoor ze als straf uit het hof werden verdreven. In plaats van flierefluiten in een lusthof vol lekkernijen moesten zij afdalen naar een aardser bestaan waarin zij zelf in het levensonderhoud moesten voorzien, zelf moesten gaan oogsten.
Waar dat paradijs zich bevond is niet duidelijk, waar het woord vandaan komt wel. Het is een samentrekking van de Perzische woorden pairi (rondom) en daeza (muur). De ‘ommuurde tuin’ was in de buitenplaatsen van de voor-christelijke Perzische stadscomplexen tegelijkertijd buitenkamer en de ontvangstkamer. Vaak met stromend water uit de centrale fontein.
.
De moestuin
Het luxe Perzische paradijs van toen is nu een gewone moestuin geworden, of een mooie bongerd. Soms ommuurd, soms omsingeld met struiken of bomen, soms op een stukje ongebruikte grond in een stadswijk of zelf op daken. Met als immer zwoegende hoofdpersoon de moestuinier.
Sinds mensenheugenis wroet die in de aarde, plant knollen en bomen, zaait groenten en kruiden. Met als doel: oogst. Glanzende tomaten, modderige aardappels, diepgroene koolbladeren, roodbloeiende bonen aan rijshout, geurende kruiden en friszoete appels. Opgekweekt in volkstuinen en kloostertuinen, in kassen en schooltuinen, door vrijwilligers in gemeenschapstuinen of wetenschappers in botanische tuinen. Verwerkt in de fraaiste gerechten of als ingrediënt van een kruidige medicijnkast, onderdeel van aanschouwelijk onderwijs en – vooruit – model voor de fraaiste stillevens van onze Hollandse meesters.
.
De eerste moestuin
Waar het eerste moestuintje precies heeft gelegen, zal altijd ongewis blijven. Ergens moet een jager-verzamelaar zijn speer en vishaak hebben opgeborgen en op een stukje grond wat zaden in de grond hebben gestopt. Hij – of zij – werd de eerste boer, die niet meer rondtrok maar een vaste plek had om te wonen, te zaaien en te oogsten.
Naar algemeen wordt aangenomen lag die eerste moestuin zo’n 12.000 jaar geleden ergens op de vruchtbare gronden tussen de Eufraat en de Tigris. Wat er werd gezaaid, is ook slechts gissen, maar granen als gerst, emmertarwe en eenkoorn – eigenlijk grassoorten – maken een grote kans. Peulvruchten vermoedelijk ook, want diverse historisch bronnen menen dat de erwt aanspraak kan maken op de titel van oudste teeltgewas. Maar ook prei en andere ui-achtige gewassen werden al vroeg werden geteeld.
Een groot deel van de geschiedenis van de moestuin is verzonken in een verborgen verleden. Waar lusttuinen en parken in de oudheid uitgebreid werden beschreven – het waren immers de speeltuinen van de welgestelden en de geletterden – was er nauwelijks aandacht voor de bedoeninkjes van de gewone man, de boertjes en de knechten, de horigen en de pachters.
Kleine stukjes grond achter het huis waar misschien een varken of kippen scharrelden en wat groenten werden gekweekt, om samen als ketelkost boven het vuur bereid te worden. In sommige dorpjes werd een gezamenlijke dorpstuin aangelegd, omzoomd met bomen of struiken en soms zelfs sloten. Varkens wentelden er in poelen, hun mest kon worden gebruikt op de tuinen.
Weinig groente
Het gepeupel at in de oudheid weinig groenten, en of ze die echt op grote schaal verbouwden? Wisten zij veel dat groenten gezond waren? Eerder zullen ze graan en peulvruchten hebben gekweekt. Dat vult goed. Bovendien zijn die gemakkelijk houdbaar in de winter, en je hebt meteen zaaigoed voor het volgend jaar.
Onze moestuin komt in vele vormen, kleuren, geuren en smaken. De moestuin - en verwante woorden als appelmoes en warmoes - ontleent zijn naam aan een oud-Germaans woord muos of os dat aanvankelijk ‘voedsel’ en later ‘groente’ betekende. In het Oud-Fries gebruiken ze het woord môs, wat ‘spijs, eten’ betekent. In ‘moes’ herken je misschien het Duitse woord voor groente, Gemuse.
.
Moes
Het oude woord moes is in onze taal blijven beklijven, maar in onze buurlanden is het wat ‘moderner’ geworden. De moestuin heet in het Engels kitchen garden en in het Duits Küchen-garten (‘keukentuin’). In het Frans daarentegen heet de moestuin potager en het is niet moeilijk daar het woord ‘pot’ in te herkennen. Grappig genoeg gebruikten wij in het middeleeuwse Nederlands ook het woord potagie, voor ‘in een pot gekookte spijs’.
In de vroege middeleeuwen was een echte moestuin voorbehouden aan de adel en geestelijken. Vooral kloosters waren een lusthof voor groenten en fruit. Naast de groentetuin hadden de monniken meestal een medicinale kruidentuin en een boomgaard. Broeders en zusters maakten drankjes van kruiden en vruchten, al dan niet met een alcoholische zweem. En ze schreven botanische verhandelingen over wat er in hun tuin te vinden was. In die geschriften zie je de ontwikkeling van de kleine landbouw, die de moestuin nu eenmaal is.
.
Daarin zie je dat onze tuinen in de loop der eeuwen een steeds gevarieerder oogst op hebben geleverd. Rept de Capitulare de villis vel curtis imperii, een ‘tuinboek’ van keizer Karel de Grote uit ca 814 na Chr. over een lijst van 73 soorten voedselgewassen en geneeskruiden en 16 verschillende soorten fruitbomen, in onze tijd is dat verveelvoudigd tot duizenden planten en vruchten. Door de toegenomen wereldhandel is de rijkdom in onze tuinen oneindig groot geworden.
Ontdekking van Amerika
De ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus heeft ons aardappel, tomaat, verschillende bonen, pompoenen en mais gebracht, en nog veel meer lekkers. Door veredeling is het aantal variaties van al die soorten ook evenredig toegenomen. De oorspronkelijke wilde kool met zijn in de zeewind flapperende groene en vezelige bladeren doet in niets denken aan een doorgekweekte mooie ronde witte kool of een lekkere spitskool uit de moderne tuin. Alle kleuren kun je vinden, alle smaken, alle groottes, van ruimbladige cavolo nero tot frisgroene stuiterspruitjes.
In onze tijd wint moestuinieren weer aan populariteit, maar niet of nauwelijks uit economische noodzaak. Groenten in groentewinkels en supermarkten zullen door de grootschalige commerciële teelt goedkoper zijn dan de oogst van de vele moestuintjes. Mooier ook: in de winkel zie je vlekkeloze pastinaak, waar in mijn tuin die wortel een kronkelende kluwen van tenen is, mijn rucolablaadjes bruine randjes hebben of de appel een knoestig uitstulpinkje.
.
Dergelijke buitenbeentjes zijn uiteraard in de sorteercentra van de consumentenwinkels weggemoffeld. Maar producten uit de grootschalige, anonieme teelt kunnen niet op tegen de smaak de moestuingroenten, die wordt versterkt door de voldoening ze zelf geteeld te hebben.
.
Al die fraaie verhalen en mooie beelden ten spijt, één ding is in al die eeuwen in de moestuin niet veranderd. In het voorjaar moet je spitten en wieden, de grond klaar maken voor het zaaien en poten, met soms nog de poten in de modder. Dat je het weet.
.
Oogsttuinen – van moestuin tot wijngaard (Nijgh Atelier, 34,99 euro, 288 blz.) van Jacques Hermus verschijnt op 12 april.