Mevrouw Winy van Dam-Weits (91). Foto Corné Sparidaens
Winy van Dam-Weits (91) groeide op tegenover de boerderij van de familie Drenth in Stadskanaal. In wat later het Stadskanaalster Achterhuis zou heten werden in totaal zestien onderduikers, waaronder dertien Joden en een gedeserteerde Oostenrijkse soldaat, verborgen gehouden. „Mijn moeder waarschuwde ze dat er wel veel overhemden aan de waslijn hingen.”
Winy van Dam–Weits werd geboren in een boerderij aan de Krommewijk die langs het inmiddels verdwenen kanaal Boerendiep in Stadskanaal ligt. „Ik had nog twee zussen, ik was de oudste. Mijn vader had 30 hectare grond en verbouwde aardappelen, rogge, bieten en koren. Ik heb nog koren tot schoven gebonden. Vond ik mooi werk. We hadden ook een stuk of vier koeien, maar aan melken had ik een grote hekel. Mijn zusje Albertje vond dat prachtig.”
Ze herinnert zich amper hoe de oorlog begon. „Ik was zes jaar. Ik herinner het me als een warme dag. Een paard van een buurman was in het kanaal gesprongen, waarschijnlijk om af te koelen.” Ze glimlacht. „Dat is het wel zo’n beetje.”
‘Denk om je wasgoed’
De oorlog is enkele jaren aan de gang. „We kwamen niks te kort, door de boerderij hadden we genoeg te eten. Ik weet nog dat op een keer de Duitsers langskwamen om voorraden op te halen. Ik verstopte me met mijn zusje onder de tafel en hoorde hoe een Duitser tegen mijn vader zei: ‘als de boer niet meewerkt, dan komen we met de wagen’.”
„Op een dag zat ik met een van mijn zussen voor het raam naar buiten te kijken. We zagen hoe mevrouw Drenth, die tegenover ons woonde, de was aan de lijn hing. We vonden het gek dat er zoveel overhemden bij zaten. Er was namelijk maar een man in huis. We vertelden het onze moeder. Die zal zoiets gedacht hebben als ‘gut, als het die kinderen al opvalt.’ Ze liep over de brug – de familie Drenth woonde aan de overkant van het kanaal – en ze sprak mevrouw Drenth aan. Ze vertelde ons later wat ze zei. ‘Ik weet niet wat hier gaande is, ik wil dat ook niet weten, maar denk om je wasgoed.’ Mevrouw Drenth ging er nauwelijks op in. ‘Dank je wel’, was alles wat ze zei.”
Zowel het Stadskanaalster Achterhuis als het Boterdiep zijn inmiddels verdwenen. Illustratie: Geert Schreuder
Het echtpaar Willem en Hindertje Drenth hebben een klein boerderijtje aan de Krommewijk. Ze wonen er met hun dochters Fennie en Lammie. Op 15 augustus 1942 klopt ’s avonds de joodse Nathan de Levie uit Gasselternijveenschemond op de deur. Of hij mag onderduiken. De veehandelaar had een oproep voor een werkkamp gekregen. Over twee dagen moet hij zich melden. De boer overlegt met zijn vrouw die ziek op bed ligt. ‘Je hebt toch zeker wel ja gezegd, hoop ik’, reageert ze.
‘Waar er acht zijn, is er ook plaats voor tien’
En zo begint het verhaal van het Stadskanaalster Achterhuis. In september 1942 dreigt deportatie voor het gezin van De Levie. Hindertje Drenth twijfelt niet, de moeder en twee kinderen zijn welkom.
Als in december slagerszoon Bennie Kosses uit Vlagtwedde voor de deur staat, wordt er wederom niet geaarzeld. Zijn zoektocht naar een onderduikadres bracht hem onder meer naar Arnhem en Amsterdam, maar nergens mag hij lang blijven. Een boer brengt hem naar de boerderij aan de Krommewijk. En weer is er geen aarzeling. Wees welkom.
Dan krijgen in 1943 ook drie kinderen van slager Bennie de Levie en zijn vrouw Phia uit Nieuwe Pekela onderdak aan de Krommewijk. Selma, Leo en Willie en hun ouders zitten op verschillende plekken ondergedoken. Willem Drenth reist onder meer naar Amsterdam en Arnhem om de kinderen op te halen. Geen geringe opgave voor de weinig bereisde en ongeletterde boer die moeite heeft om straatnaamborden te lezen. En als later de slager en zijn vrouw ook een nieuw onderduikadres zoeken, is de reactie van Hindertje Drenth: ‘Laat ze maar komen, waar er acht zijn, is er ook plaats voor tien.’
Tabaksplanten
En ook voor dertien. Want Betty Kosses voegt zich later bij haar broer in de boerderij van de familie Drenth en ook het echtpaar Bennie en Jeannette Dalsheim uit Stadskanaal is welkom.
Mevrouw Van Dam–Weits glimlacht. „Dat moet niet makkelijk zijn geweest, want ze mochten niet naar buiten en in de boerderij was niet veel ruimte. Mijn vader hoorde op een nacht onze hond blaffen, dus ging hij poolshoogte nemen. Hij zei: ‘daar gaan mijn tabaksplanten’, want hij dacht dat hij mensen zag die er met de tabaksplanten, die hij stiekem in het mais verbouwde, vandoor gingen. Na de oorlog bleek dat het onderduikers waren die alleen ’s nachts naar buiten durfden om een frisse neus te halen en wat gymnastiekoefeningen deden.”
Mevrouw Winy van Dam-Weits groeide op in een boerderij aan het inmiddels verdwenen kanaal Boterdiep in Stadskanaal. Foto: Corné Sparidaens
De onderduikers hebben ieder ongeveer 1,5 vierkante meter leefruimte tot hun beschikking. Het valt in het begin niet mee om aan voldoende eten te komen. Boer Te Velde ontdekt op een morgen dat er aardappelen van zijn akker zijn verdwenen. Maar de kruiwagen waarmee de buit werd vervoerd liet een meer dan duidelijk spoor achter en dat leidt de boer naar de voordeur van de familie Drenth. Hindertje Drenth doet open. Hoe zit dat met die aardappels? Van Dam: „Mevrouw Drenth opende de deur naar de voorkamer. De boer wist meteen hoe het zat. En voortaan hadden ze aan aardappels geen gebrek.”
Ook een bakker zit in het complot en via het verzet krijgt het echtpaar voldoende bonnen. Maar om nu met een grote stapel voedselbonnen een winkel binnen te stappen? Niet echt handig. Dochter Lammie legt met haar fiets grote afstanden af om bij verschillende winkels inkopen te doen.
De NSB als dekmantel
„Ach, Lammie. Da’s een verhaal! Ik weet nog dat ik eens met mijn klas op weg was naar het gymnastieklokaal. Dit stond naast een gebouw dat door de NSB werd gebruikt. Opeens zag ik hoe ons buurmeisje Lammie daar de vlag van de NSB hees. Ik zei het tegen mijn moeder en die mompelde zoiets als ‘de schijn ophouden’. Dat was ook zo.”
Lammie Drenth loopt sinds 1943 met een speldje van de NSB op haar kleren rond. Haar baantje bij het Kringhuis is een meer dan prima dekmantel. Hierdoor wordt de kans op huiszoekingen verkleind. Maar het maakt haar wel eenzaam. Haar vrienden willen niks meer van haar weten en op straat ondergaat ze de woedende en afkeurende blikken van mensen die ze al haar hele leven kent. Haar reputatie wordt er niet beter op als ze op 10 december 1944 van een dochter bevalt. ‘Een moffenkind’, zo oordeelt de buitenwereld. Maar de vader – en latere echtgenoot - is onderduiker Bennie Kosses.
Mevrouw Weits kan zich nog goed herinneren dat deze trouwfoto werd gemaakt tijdens de bruiloft van Bennie Knosses en Lammie Drenth. Ze dronk een glaasje ranja en stond naast de fotograaf. Ze verbaasde zich over de precisie waarmee hij de mensen op de foto naar de juiste positie dirigeerde. De foto is genomen bij de inmiddels verdwenen boerderij. Het pasgetrouwde stel is in het midden. De baby zit bij Hindertje op schoot. Foto: P. Huizinga/Collectie Groninger Archieven
Mevrouw Van Dam grinnikt. „Ik schijn toen gezegd te hebben: ‘maar dat kan helemaal niet, want Lammie is niet getrouwd. Dus hoe kan ze dan een baby hebben?’ Ik snapte er niks van.”
De onderduikers leven er al improviserend hun leven dat zich grotendeels binnenshuis afspeelt. Vanzelfsprekend zijn er conflicten, maar deze worden al snel door Hindertje Drenth gesust. In de laatste oorlogsmaanden moeten de onderduikers nog meer inschikken. Ze krijgen gezelschap van een gedeserteerde soldaat uit Oostenrijk en twee dwangarbeiders die uit Duitsland zijn gevlucht.
‘Hartelijk bedankt’
Na de bevrijding komen ze voor het eerst buiten. Ze lopen met zijn allen de feestvreugde in Stadskanaal tegemoet, verbijsterd nagegaapt door buren, kennissen en vrienden. Ze hadden geen idee. „Wij zagen ze waarschijnlijk het eerst toen ze het huis uitstapten. De kinderen droegen een oranje strik. Mevrouw Drenth zei tegen ons: ‘nu moet ik jullie wat vertellen’. Mijn moeder antwoordde: ‘Ik weet het al vanaf het begin’. De onderduikers riepen vanaf de overkant ‘hartelijk bedankt!’”
Bij het schrijven van dit artikel is onder meer gebruikgemaakt van informatie uit het boekje Het Stadskanaalster Achterhuis van Jan Hof, een uitgave van Herinneringscentrum Kamp Westerbork
Laatste Getuigen
Tot aan Bevrijdingsdag publiceert Dagblad van het Noorden elke week een interview met een ooggetuige van de Tweede Wereldoorlog. Het zijn verhalen van gewone mensen die in uitzonderlijke situaties terechtkwamen, of juist heel weinig van al het oorlogsgeweld meekregen en vertellen hoe het dagelijks leven eruitzag.
Monument en Yad Vashem
Hindertje Drenth kreeg in 1979 van de staat Israël de Yad Vashem-medaille. Haar man ontving deze postuum, hij overleed in 1964. In oktober 2021 werd op de plek waar hun boerderij stond Monument 21 onthuld. De 21 ‘roestige’ pilaren symboliseren de bewoners die er tijdens de oorlog woonden. Hierbij was ook Leo de Levie, de zoon van slager Bennie de Levie en zijn vrouw Phia uit Nieuwe Pekela, aanwezig. Hij emigreerde na de oorlog naar Israël. Tijdens de onthulling zei hij: ‘Door hen heb ik mijn eigen familie kunnen maken. Dankzij hen leven er nu zeventig mensen in Israël.’