Bartha Valk overleefde drie concentratiekampen. Foto: Corné Sparidaens
Bartha Valk (1935) uit Groningen overleefde Kamp Vught, Westerbork en Theresienstadt. „Het is een wonder dat ons gezin met zeven kinderen nog compleet was.”
Ze vertelde haar verhaal al zo vaak aan kinderen op basisscholen waar ze als gastdocent over de oorlog sprak. Haar oorlog. Dit wordt de laatste keer, zo zegt ze. Bartha Valk (89) vertelt hoe zij en het gezin waarin ze opgroeide de verschrikkingen van Kamp Vught, Doorgangskamp Westerbork en Theresienstadt overleefden.
In de oude vesting, die zestig kilometer van Praag ligt, vonden dertigduizend Joden de dood en negentigduizend werden vanaf hier naar vernietigingskamp Auschwitz afgevoerd. Het Russische leger bevrijdde Theresienstadt op 9 mei 1945 en trof 23.000 overlevenden aan, van wie 1287 uit Nederland. „We waren ziek en sterk vermagerd, maar we waren er nog. Een echt wonder.”
Kannetje is alles wat er nog is
Bartha reikt naar een kannetje van glimmend koper dat op de kast staat. „Nog niet gepoetst”, mompelt ze. „Dit kannetje is het enige voorwerp uit de tijd van voor de oorlog dat bewaard is gebleven. De rest is verdwenen. Weg.”
Bartha wordt op 11 mei 1935 geboren. Haar vader Jonas en moeder Jetta Valk-Wallage zijn neef en nicht van elkaar. Jonas Valk verdient als huisschilder een niet bepaald royaal belegde boterham voor zijn gezin dat dan uit zeven kinderen bestaat. De familie woont in een bovenwoning aan het Deliplein. Zowel Jonas als zijn vrouw zijn Joden, maar in 1936 bekeren ze zich tot het Kerkgenootschap der Zevende-Dags Adventisten. „De familie van mijn moeder wilde niks meer met haar te maken hebben. Geboortekaartjes kwamen retour.’’ Niemand die op dat moment besefte dat deze bekering de overlevingskansen van het gezin in de oorlog aanzienlijk vergrootte.
„De dag voordat ik vijf zou worden brak de oorlog uit”, vertelt Bartha. Stap voor stap worden Joden geïsoleerd van de rest van de samenleving en - uiteindelijk - gedeporteerd. De familie Valk krijgt vanwege de bekering tot het christendom voorlopig uitstel van deportatie.. „Maar iedereen, ook onze buren, hield er rekening mee dat we op een gegeven moment moesten vertrekken.”
Door vergissing naar Kamp Vught
Ze houdt het kannetje omhoog. „Zo is deze bewaard gebleven. Mijn moeder moest op een dag alle koperen spullen inleveren. Die gingen naar de Duitse oorlogsindustrie. Een buurvrouw zag haar met dat kannetje lopen en die zei zoiets als: ‘dat is zonde. Geef maar hier, dan bewaar ik het voor je totdat jullie weer terugkomen.’”
De gezinsfoto die in 1942 naar Jonas Valk wordt gestuurd als hij in een werkkamp zit. (vlnr) Ben, Gerda, Leo, Koos, moeder Jetta, Mozes (later Maurits), Bettie en Bartha. Bron: Familie Valk.
Begin 1943 staat er een oproep in de krant dat alle Joden zich voor transport moeten melden. Op 9 april wacht het gezin bepakt en bezakt op het vervoer naar het station. Bartha’s broer Benjamin, die dan tien jaar is, heeft zijn geliefde postzegelverzameling bij zich. „We dachten dat we naar Kamp Westerbork moesten, maar door een vergissing werden we naar Kamp Vught gestuurd.”
Kamp Vught was het enige Nederlandse concentratiekamp dat door de SS werd geleid. Hier werden onder anderen Nederlanders gevangengezet die zich het felst tegen het naziregime verzetten. Bartha’s broer Benjamin (1932 - 2007) schreef in 1975 als therapie een dagboek over zijn oorlogservaringen. Over de aankomst in Vught meldt hij:
‘Daar werden we van elkaar gescheiden: m’n moeder met de jongste kinderen bij elkaar en de rest apart, op leeftijd. Ik zat in barak 2, mijn jongere broertje Koos in barak 3 en mijn pa in barak 12. Bleek later, want je wist van elkaar niet waar je zat. Je wist geeneens of de anderen er nog waren.’
De gevangenen sterven door mishandeling, ziekte en ondervoeding. Benjamin Valk schrijft: ‘(...) Toen ik bijkwam lag ik in een barak waar ik bewusteloos ben binnengedragen. In elkaar geslagen door een jonge SS-vrouw in uniform. Er lagen tientallen kinderen op matrassen. Ik heb dysenterie, maar ben te zwak om naar het waslokaal te lopen. Er heerst een ongelooflijke stank. Eten en drinken krijgen we zo goed als niet. Er komt een jongetje naast me liggen, vel over been. Ik vraag hem om zijn naam en iets te eten. (…) Het jochie bleek mijn broer Koos te zijn, onherkenbaar vermagerd. Elke morgen kwam een man de barak aanvegen. Op ons geroep kwam hij naar ons toe Hij was erg mager en praatte wat tegen ons. Op een dag vroeg hij wie wij waren. (…) De man bleek onze vader te zijn. We hadden elkaar niet herkend.’
Alsnog naar Westerbork
In mei 1943 wordt het gezin alsnog naar Kamp Westerbork gestuurd. „We woonden in een barak met gedoopte Joden”, vertelt Bartha. „Het kampleven was vrij onbezorgd, voor ons als kinderen dan. We deden spelletjes en gingen naar school. We hadden een Duitse juf, maar op een gegeven moment was ze er niet meer, ze was naar een van de kampen in het oosten gestuurd. Ik herinner me de latrine nog, dat vonden we heel eng. Je zat op een balk om je behoefte te doen. We gingen altijd met twee personen, zodat we elkaar konden vasthouden, want we waren bang dat we anders in die drek zouden vallen.”
Wekelijks vertrekt er een trein naar de vernietigingskampen. De gevangenen wachten in spanning af. Ben schrijft erover:
‘Wat heelbeangstigend was en wat elke week terug keerde: de nacht van maandag op dinsdag. Op maandagavond laat kwam de barakoudste binnen met een lange lijst namen. Dan begon hij de namen af te roepen van de mensen die zich die nacht moesten klaar maken voor transport. Daar kon je bij zijn. Dat wist niemand. Dat was een voortdurende angst, die ook niet overging als het transport weg was, want er kwam weer een maandag en weer een.... Dat waren zulke beroerde nachten....kinderen die waren afgeroepen en de ouders niet, of de naam van de vader alleen, gezinnen werden compleet uit elkaar gerukt. Het was altijd veel lawaai, veel huilen, afscheid nemen. Dan de volgende ochtend: die lange trein, veewagons, Duitsers met herdershonden. Dat was het ergste van Westerbork: die maandagnacht en dinsdag.... Wat je voelde? Machteloosheid, je kon niets doen! (…)
De zogeheten messiasbelijdende Joden met een doopbewijs van voor 1940, zoals de familie Valk, krijgen uitstel van deportatie. Maar op een dag in september 1944 staan ook hun namen op een lijst.
In een veewagon naar Theresienstadt
De familie Valk wordt net als veel andere christelijke Joden niet rechtstreeks naar de vernietigingskampen gestuurd, maar naar Theresienstadt gebracht. De reis in veewagons duurt drie dagen nachten. „Er waren geen banken, we zaten op onze bagage’’, vertelt Bartha. ,,Vader probeerde nog in het hout een spleetje te maken zodat er wat frisse lucht binnenkwam. We kregen geen eten. Vader had een blik bonen bij zich waar we af en toe een hapje uit kregen.”
Hitler gebruikt Theresienstadt als propagandamiddel. Het zou een modelkamp zijn, maar de stad is in werkelijkheid een getto en een doorgangskamp naar de vernietigingskampen. De familie wordt in een van de elf kazernes ondergebracht. „De bedden krioelden van de wandluizen. Ze moesten vooral mijn zusje Bettie hebben. Ze zat eronder.”
Theresienstadt.
De situatie in Theresienstadt is schrijnend. Het is er overvol, er heersen ziektes en er is onvoldoende voedsel. Jonas Valk moet zware, lichamelijke arbeid verrichten. „Op een dag werd hij als lijkdrager aan het werk gezet, hij moest de lichamen van mensen die bijvoorbeeld aan ziekten waren bezweken naar het crematorium buiten het kamp brengen.”
Het gezin Valk mag pas een maand na de bevrijding het kamp verlaten, omdat er besmettelijke ziektes heersen. Dan begint de lange weg naar huis. „Uiteindelijk vlogen we in een Amerikaanse bommenwerper naar Eindhoven. Daar zijn we nog op de foto gezet, omdat ze niet konden geloven dat ons gezin nog compleet was.”
Alles kwijt
Na een kort verblijf in de Philipsfabrieken vertrekken ze naar Groningen. Van de bijna drieduizend Joden die voor de oorlog in de stad Groningen leefden, keren er ongeveer tweehonderd terug. „In ons huis woonden andere mensen. Uiteindelijk kregen we een woning toegewezen die van NSB’ers was geweest.”
Thuis wordt nauwelijks over de oorlog gesproken. De kinderen gaan naar school, Jonas staat weer met zijn kwast op de ladder. Toch is alles anders. Van de ooit zo omvangrijke familie Valk keren er tweehonderd niet terug uit de kampen. „Zo waren alle broers en zussen van mijn moeder vermoord. Het was nog tijdens de oorlog en voor onze deportatie dat mijn oma, die vanwege mijn moeders bekering niets meer van haar wilde weten, toch contact zocht. ‘Jetta’, zei ze. ‘Je bent de enige dochter die we nog hebben. Wil je nog een keertje bij ons komen?’ Mijn moeder is er twee keer geweest, daarna is mijn oma overleden.”
Dit koperen kannetje is het enige voorwerp van voor de oorlog dat bewaard is gebleven. Foto: Corné Sparidaens
Het gezin leeft verder zonder een tastbare herinnering. Alles is weg. Ze houdt het kannetje omhoog. „Behalve dit. De buurvrouw hield haar belofte.” Ze zet hem weer op de kast, goed in het zicht. „Ik moet ‘m weer eens poetsen.”
De laatste getuigen
Tot aan Bevrijdingsdag publiceert Dagblad van het Noorden elke week een interview met een ooggetuige van de Tweede Wereldoorlog. Het zijn verhalen van gewone mensen die in uitzonderlijke situaties terechtkwamen, of juist heel weinig van al het oorlogsgeweld meekregen en vertellen hoe het dagelijks leven eruitzag.
Theresienstadt
Het Duitse concentratiekamp Theresienstadt wordt op 24 november 1941 geopend. De voormalige garnizoensstad doet dienst als getto en doorgangskamp voor Joden. De Duitsers presenteren Theresienstadt als een modelkamp, maar de leefomstandigheden zijn er verschrikkelijk. Er zijn ongeveer 140.000 mensen gevangen gezet. Inspecteurs van het Rode Kruis krijgen in juli 1944 toestemming het kamp te bezoeken. De Duitsers voeren een toneelstukje op. De stad is schoongeboend en de ramen van de kazernes hebben gordijnen en er hangen bloembakken. De leden van het Rode Kruis wandelen langs parken, die speciaal voor dit bezoek zijn aangelegd, speeltuinen, winkels en nep-cafés. Er vonden voorafgaand aan de inspectie extra transporten naar Auschwitz plaats, zodat het kamp niet overvol is. Ook mogen alleen de Joden die er nog gezond uitzien de straat op. De delegatie van het Rode Kruis laten zich bedotten en tonen zich tevreden over de behandeling van de Joden.
De Duits-Joodse regisseur Kurt Gerron, die in februari 1944 vanuit Westerbork naar Theresienstadt wordt getransporteerd, krijgt vervolgens de opdracht een propagandafilm te maken van het dagelijks leven van de Joden in de oude vestingstad om de buitenwereld te tonen dat het leven in het kamp zo slecht nog niet is. De film krijgt als titel: ‘Theresienstadt: Ein Dokumentarfilm aus dem jüdischen Siedlungsgebiet’ met ondertitel ‘Der Führer schenkt den Juden eine Stadt.’
Gerron wordt kort na de opnames op transport naar Auschwitz gezet, waar hij wordt vergast. De film wordt uiteindelijk niet vertoond, omdat de Duitsers deze niet geslaagd vinden.
Les voor de volgende generatie
‘Mijn familie kreeg eenmaal terug in Nederland met veel ongeloof en onbegrip te maken. Het was ook heel moeilijk voor de mensen die onze ervaring niet aan den lijve hadden meegemaakt te geloven dat zij die terugkeerden uit de kampen al die ontberingen hebben geleden. Wanneer er nu vluchtelingen uit oorlogsgebieden in Nederland hun verhaal doen over allerlei gruweldaden, zeggen de meeste mensen, zoiets als ‘ja, dat zal wel’. Meestal gaan ze dan verder met hun dagelijkse bezigheden. Het is bijna niet te bevatten dat de ene mens in staat is de andere mens zoveel leed aan te doen. Misschien dat er daarom steeds meer Holocaust-ontkenners zijn. Daarom besloot ik mijn gastlessen op de basisscholen altijd met: ‘willen jullie alsjeblieft helpen ervoor te zorgen dat dit nooit meer gebeurt?’
Oproep: wat maakte u mee tijdens de oorlog?
Weet u nog veel over die periode en wilt u uw verhaal vertellen? Dan komen wij graag met u in contact! U kunt een mail sturen naar annique.oosting@dvhn.nl.