Van Giffen: zonnekoning van de Nederlandse archeologie. Leo Verhart schreef biografie over Van Giffen en Holwerda, de grondleggers van de moderne archeologie
Archeoloog Leo Verhart voor het Drents Museum in Assen. Verhart schreef een biografie over de legendarische archeoloog Albert van Giffen die onder meer conservator van het Drents Museum was. Foto: Rens Hooyenga
Archeoloog Albert van Giffen (1884 – 1973) – de vader van de hunebedden - heerste decennialang als een zonnekoning over de Nederlandse archeologie. Archeoloog Leo Verhart (70) schreef een dubbelbiografie over de grondleggers van de moderne archeologie in Nederland: Van Giffen en zijn mentor en aartsrivaal Jan Hendrik Holwerda (1873-1951).
Archeoloog Albert van Giffen stapt op 24 juni 1938 de stampvolle Messehalle in Keulen binnen. Hij is er op uitnodiging van de universiteit die haar 550-jarig bestaan viert en de archeoloog uit Noordhorn een eredoctoraat toekent. In de zaal hangen banieren met hakenkruizen, de orkestleden zijn gekleed in nazi-uniform en achter hen staan standaarden met nazivlaggen. De volgende dag vindt de uitreiking van het eredoctoraat in de universiteit plaats.
Een lange optocht met wederom nazi-banieren en SA-mannen met hakenkruisvlaggen baant zich een weg door de stad, terwijl toeschouwers de Hitlergroet brengen. In de aula waar Van Giffen zijn doctoraat in ontvangst neemt, is geen Joodse docent te vinden. Keulen is de eerste universiteit in Duitsland die alle Joodse docenten verjoeg, onder wie de filosoof Helmuth Plessner die in 1933 naar Groningen vluchtte toen Hitler aan de macht kwam.
Het is karakteristiek voor de ambitieuze Van Giffen. ,,Hij hield van eerbewijzen’’, legt zijn biograaf Leo Verhart uit. ,,En in zijn geval heiligde het doel blijkbaar de middelen. Maar ik vind dat hij hier als objectief wetenschapper vraagtekens bij had kunnen zetten. Zijn opgravingen maakten hem beroemd en zijn nog steeds verplichte lesstof, maar deze periode in de oorlog is altijd onderbelicht gebleven. Ik denk niet dat hij sympathie voor de nazi’s koesterde, maar hij was of vreselijk naïef, of hij zocht de randen op.’’
Aanbod waardoor zijn leven totaal verandert
Van Giffen wordt op 14 maart 1884 in Noordhorn als zoon van een dominee geboren. Het gezin met vijf kinderen verhuist nogal eens. Vader Jan van Giffen staat achtereenvolgens op de kansel in Noordhorn, Geesteren, Blankenham, Diever, Heerenveen, Bozum, Zutphen, Appingedam, Zuidhorn, Goutum en Swichum. Na het gymnasium kiest Van Giffen in 1904 voor een studie biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen die dan nog geen 350 studenten telt. Vier jaar later krijgt hij een aanbod waardoor zijn leven totaal verandert en hij op het pad van de archeologie wordt gebracht: hij assisteert bij een afgraving van de wierde in Dorkwerd.
Wierden en terpen hebben door de aanleg van dijken hun functie al lang geleden verloren. Maar de grond die door onze voorouders met zoveel moeite werd opgestapeld om droge voeten te houden, blijkt nog in een andere nederig makende behoefte te voorzien: mest. Het is daarom commercieel zeer aantrekkelijk wierden af te graven om arme zandgronden mee te verrijken. Maar tijdens het graven komen ook allerlei voorwerpen en oude sporen tevoorschijn. De archeologie staat dan nog in de kinderschoenen en de jonge Van Giffen wordt gevraagd mee te helpen. Hij ziet met eigen ogen wat de gravers naar boven halen: gereedschappen, potten, siervoorwerpen en botten.
Van Giffen scheurde op zijn motor van opgraving naar opgraving
‘Het is alsof er een raket werd afgevuurd’, zou archeoloog en oud-directeur Tjalling Waterbolk van het Groninger Instituut voor Archeologie (1924 – 2020) over zijn oude leermeester Van Giffen zeggen. De domineeszoon raakt begeesterd door de archeologie. Hij schaft een motor aan – een Minerva – waarmee hij van opgraving naar opgraving scheurt. Verhart: ,,Hij had zijn doel in het leven gevonden.’’
Van Giffen met Tjalling Waterbolk die zijn leermeester zou opvolgen als directeur van het Biologisch-Archeologisch Instituut dat nu het Groninger Instituut voor Archeologie heet en dat al een eeuw bestaat. Bron: GIA.
De ster van de jonge archeoloog rijst snel en hij wordt benaderd door conservator Jan Hendrik Holwerda van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. ,,De vader van Holwerda was er directeur. Ze zijn erg onder de indruk van de energie en inzet van Van Giffen en ze willen hem graag bij het museum hebben. Holwerda was op dat moment de grote man van de Nederlandse archeologie. Van Giffen had hem in het verleden regelmatig benaderd want hij wist ook wel dat hij veel van Holwerda kon leren. De laatste heeft met zijn opgravingsmethoden de moderne archeologie in Nederland geïntroduceerd.’’
Van Giffen neemt het aanbod aan. Hij kan het salaris goed gebruiken, omdat hij wil trouwen met Sien Homan uit Zuidhorn.
Botsing tussen leermeester en protegé
Maar al snel komt het tot een kolossale botsing met Holwerda. ,,Van Giffen was uit op macht en prestige en het loopt volkomen uit de hand. Van Giffen had twee kanten. Hij kon buitengewoon charmant zijn, maar die man had ook echt een ongekend talent om van een mug een olifant te maken. Conflicten die in de kern nogal kinderachtig zijn, blaast hij op tot iets vreselijks. Hij gaat zelfs zover Holwerda van wetenschappelijke fraude te beschuldigen. Op het laatst praten ze niet meer met elkaar en corresponderen ze enkel nog per brief. Zelfs de minister van Binnenlandse Zaken (Cort van der Linden, red.) moest er aan te pas komen om de boel te sussen. Op dat moment speelde de Eerste Wereldoorlog, die man had dus ook echt wel iets anders aan zijn hoofd.’’
Uiteindelijk verruilt Van Giffen Leiden voor Groningen. ,,Vader en zoon Holwerda staan Van Giffen af aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij wordt conservator van het Drents Museum en daarna van het Gronings Museum. In 1920 krijgt hij van de universiteit zijn eigen instituut: het Biologisch-Archeologisch Instituut.’’
Het gevolg: in een kwart eeuw weet Van Giffen het zo te spelen dat Leiden in de Nederlandse archeologie geen rol van betekenis meer speelt. ,,Van Giffen was echt een rupsje-nooit-genoeg. Hij was bij het maken van afspraken ook niet te vertrouwen. Zelfs als hij zijn zin kreeg, kwam hij daar twee weken later op terug. Nee, die man kon heel erg lastig zijn.’’
Met de opgraving in Ezinge vestigt Van Giffen definitief zijn naam
Maar hij blijkt ook een eersteklas netwerker. ,,Dat was echt zijn grote kracht. Hij slaagde erin een grote groep van industriëlen, politici en andere invloedrijke mensen aan zich te binden. Ook bemachtigt hij tal van functies waardoor hij overal een vinger in de pap heeft. In 1950 is hij conservator van het museum in Groningen en Drenthe, oprichter van het Biologisch-Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen, hoogleraar in Groningen en Amsterdam en hoofd van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek. ,,Als hij iets gedaan wilde krijgen, dan zette hij gewoon een andere pet op naar gelang het hem uitkwam.’’
Dé opgraving waarmee hij zijn naam definitief – zowel in binnen- als buitenland - vestigt, is Ezinge. Verhart schrijft hierover: ‘Ezinge was ongetwijfeld een van de hoogtepunten in de carrière van Van Giffen. De schaal en aanpak van het onderzoek was ongekend, hij deed spectaculaire ontdekkingen, ontving vermaarde archeologen die lucht hadden gekregen van wat de Groninger allemaal had blootgelegd en zou internationaal naam maken door enkele publicaties waarin de eerste resultaten werden samengevat.’
De opgraving begint in 1923 en duurt tot en met 1934. De financiering van het project is nogal bijzonder. Van Giffen krijgt niet alleen giften en subsidie van de overheid en particulieren, maar de verkoop van de opgegraven wierdegrond – een slordige 20.000 ton – als mest levert ook een aardige duit op. ,,Van Giffen werkte in opdracht van de Vereniging voor Terpenonderzoek die een 5-jarig contract voor de exploitatie had afgesloten. Maar het was Van Giffen zelf die de grond verkocht. In het begin ging het helemaal niet zo goed en daarom zette hij een aantal werklozen dat bij hem in dienst was – rap van de tong – in om klanten te zoeken. Hierin waren ze zo succesvol dat ze aan het eind van de rit bijna een tekort aan grond hadden.’’
Grote boerderijen worden blootgelegd
Van Giffen beschikt tijdens de werkzaamheden over een voor die tijd bijna ongekend aantal gravers, vooral dankzij Jan Buiskool. Deze wordt in 1923 burgemeester van Delfzijl en in hetzelfde jaar benoemt de minister van Sociale Zaken hem tot Rijksinspecteur voor de Provincie Groningen inzake Werkverschaffing en Steunverleening. Buiskool levert de arbeiders die Van Giffen zo hard nodig heeft. Op het hoogtepunt van de opgraving werken er bijna negentig.
De resultaten zijn spectaculair. Voor het eerst wordt duidelijk dat bewoners uit de IJzertijd en de Romeinse periode niet in primitieve hutten woonden. Grote boerderijen worden blootgelegd en stalboxen worden zichtbaar. Verhart schrijft: ‘In het ontgraven deel werden sporen van woonstalhuizen, schuren, bijgebouwen en bijgebouwtjes, hutkommen, waterputten, greppels en graven aangetroffen. Daarnaast werden er meer dan 20.000 vondsten verzameld. De organische resten van de gebouwen waren uitzonderlijk goed bewaard gebleven en soms was de onderbouw van een woonstalhuis tot 1 meter boven het oorspronkelijke loopvlak nog aanwezig. In de huizen was een woongedeelte te onderscheiden en een stalgedeelte met veeboxen.’
Een foto van de opgraving uit het boek 'Ezinge, ijkpunt in de archeologie'. Op de achtergrond staat de keet 'Asinga', het onderkomen voor van Giffen en zijn staf.
Verhart: ,,Uit de vondsten bleek dat de bewoners contact hadden met het Romeinse Rijk. Er was een dorp van 2000 jaar oud ontdekt waarvan de ontwikkeling door de eeuwen heen goed was te volgen.’’
Ezinge wordt een trekpleister van jewelste. Drommen mensen komen een kijkje nemen. Van Giffen leidt zelf een fors aantal excursies. De roem van Van Giffen verspreidt zich door de archeologische wereld. ,,In de tweede helft van de jaren dertig is hij zo bekend dat hij overal wordt lastiggevallen. Hij wordt gevraagd voor lezingen op congressen, maar het liefst houdt hij zich bezig met opgravingen. Aan de andere kant stelde hij al die aandacht wel op prijs.’’
‘Van Giffen had een gat in zijn hand’
In 1938 scheidt hij van zijn vrouw en treedt nog in hetzelfde jaar met de steenrijke Guda Duijvis (die van die borrelnootjes). ,,Hij had met zijn eerste vrouw vier kinderen. Ik denk niet dat ze hem veel zagen. Papa was altijd aan het werk. De rijkdom van zijn nieuwe vrouw kwam hem goed van pas. Van Giffen zat verschrikkelijk in de schulden, hij moest een enorm bedrag aan alimentatie betalen en hij had bovendien ook nog een gat in de hand.’’
Professor A.E. van Giffen.
Wanneer Duitsland in 1940 Nederland binnenvalt, is Van Giffen een echte beroemdheid. ,,Zijn eerste zorg gaat uit naar het aantal mandagen voor de inzet van werklozen dat hij van het ministerie van Sociale Zaken kreeg. Hij mocht standaard negenduizend mandagen voor zijn opgravingen gebruiken. Hij belt dus meteen of hij deze ook houdt. Maar in het tweede oorlogsjaar zijn er in Nederland geen werklozen meer. Iedereen die kan werken, wordt in Duitsland ingezet. Dit lost hij op door in overleg met de bezetter gevangenen uit Veenhuizen en leden van de Arbeidsdienst te gebruiken. Hij probeerde er met die laatste inzet wel voor te zorgen dat hier zo weinig mogelijk ruchtbaarheid aan werd gegeven. Toen een NSB-krant een bericht plaatste waaruit deze samenwerking bleek, eiste hij een rectificatie.’’
Verhart schrijft over die samenwerking: ‘De bezettingsjaren overziend is het inderdaad zo dat Van Giffen zich nooit over het gedachtegoed van de bezetter heeft uitgesproken, maar hij ging er wel in mee en heeft nauwelijks activiteiten ontwikkeld die als tegenwerking of verzet kunnen worden opgevat. Hij had daar de kansen en mogelijkheden voor. Aan de andere kant wist hij scherp de scheidslijn af te bakenen wat nog acceptabel was.
‘Alles voor de archeologie zal zijn motto zijn geweest’
Toch moeten de keuzen die hij maakte zelfs in die tijd bedenkelijk zijn geweest, maar alles voor de archeologie zal zijn motto zijn geweest. Zijn bereidheid om met de Duitsers in Bretagne te gaan graven, het gebruik van gevangenen bij zijn opgravingen, het inzetten van medewerkers van de Organisation Todt, zijn eigen keuze om met vrijwilligers van Nederlandsche Arbeidsdienst te werken en onderzoek uit te voeren op strategische locaties die de bezetter daarna voor de oorlogsvoering kon gebruiken en dat allemaal in combinatie met zijn intensieve contacten met Duitse archeologen, konden toch niet als onschuldige louter archeologische activiteiten worden opgevat.’
Zijn status blijft ook na de oorlog onbetwist. ,,Hij was echt een alleenheerser. In 1949 moest hij met pensioen als directeur van de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek, maar hij vond het ontzettend lastig om afscheid te nemen. Hij maocht vanwege zijn ‘onmisbaarheid’ nog een jaar langer blijven. Maar als hoogleraar bleef hij werken tot zijn 70ste. In de praktijk betekende dit dat hij gewoon doorging. Hij gaf een lijstje aan het ministerie met projecten waarmee hij zich nog wilde bezighouden. Het hoofd van dat ministerie verzuchtte dat je daarvoor een tweede leven nodig zou hebben.’’
Holwerda overlijdt in 1951. ,,Van Giffen was niet aanwezig. Holwerda’s dood kreeg ook niet veel aandacht in de landelijke pers. Men was hem een beetje vergeten.’’
Van Giffen kwakkelt in zijn laatste jaren met zijn gezondheid. Op 31 mei 1973 overlijdt hij in ziekenhuis De Weezenlanden in Zwolle. Hij wordt in Diever begraven, zijn grafkist staat opgebaard op een prehistorische grafheuvel waar de archeoloog in 1929 een steenkist uit de trechterbekercultuur had ontdekt. Driehonderd mensen wonen de begrafenis bij.
‘Zijn bijdrage aan de Nederlandse archeologie is ongekend’
Verhart: ,,Zijn bijdrage aan de ontwikkeling van de Nederlandse archeologie is ongekend. Dankzij hem werden allerlei natuurwetenschappelijke methodes, zoals stuifmeelkorrels en koolstofdatering, geïntroduceerd. Hij was betrokken bij meer dan vierhonderd archeologische onderzoeken in Nederland, Frankrijk, Hongarije, Spanje en Duitsland. Toen hij met pensioen ging werd het BAI een blauwdruk voor alle universiteiten die een soortgelijk instituut startten. Bovendien slaagde hij erin een groot publiek te bereiken.’’
Verhart schrijft op het laatst: ‘Samen, zonder naast elkaar te staan, hebben Jan Hendrik Holwerda en Albert Egges van Giffen de archeologie in ons land vormgegeven. Zonder hen zou onze archeologie nooit zijn geworden zoals zij nu is (…). Hun levens zijn sterk met elkaar vervlochten, al zagen ze het zelf natuurlijk anders.’
Verhart heeft Van Giffen nooit ontmoet. ,,Het had gekund, maar het liep anders. Dat vind ik toch jammer.’’
Leo Verhart schreef een dubbelbiografie over Van Giffen en Holwerda. Bron: Uitgeverij Matrijs
Parallelle sporen
Titel Parallelle sporen. Een dubbelbiografie over de archeologen Jan Hendrik Holwerda (1873-1951) en Albert Egges van Giffen (1884-1973)