Harm Tjalling Waterbolk met zijn leermeester: professor Albert van Giffen. Bron: Rijksuniversiteit Groningen - Groninger Instituut voor Archeologie
Emeritus-hoogleraar Harm Tjalling Waterbolk (95) uit Haren maakte de geboorte en de volwassenwording van de archeologie mee. Hij schrijft in zijn biografie Veranderend Verleden over zijn jeugd in Havelte, zijn onderzoek en opgravingen die hem over de hele wereld brachten, zijn leermeester Albert van Giffen, de aartsvader van de Nederlandse archeologie en Tjerk Vermaning die hem met zijn vervalste vondsten altijd blijft achtervolgen.
Damascus, 1976. Archeoloog Harm Tjalling Waterbolk rijdt door de stoffige straten van Damascus. Hij zit naast de directeur van de Syrische Archeologische Dienst die hem zonder problemen langs enkele controleposten leidt. De archeoloog van de Rijksuniversiteit Groningen voelt een vreemde spanning. De geheime dienst wil hem spreken. Waarover in vredesnaam? Waterbolk doet onderzoek bij het dorpje Bouqras, niet ver van de grens met Irak. Een Nederlandse bodemkundige ontdekte hier in de jaren zestig een tell uit het nieuwe stenen tijdperk, een kunstmatige heuvel die het gevolg is van generaties bewoning en bebouwing en vooral uit zongedroogde klei bestaat. Waterbolk en zijn team eten en slapen in eenvoudige huisjes van leem. Het water voor primitieve douches wordt met ezels uit bevloeiingskanalen voor de akkers gehaald. Het werk verloopt voorspoedig, ze slagen er met niet al te veel moeite in een bijna complete plattegrond van de prehistorische nederzetting te maken. Bedoeïenen, mannen en vrouwen, leggen met simpele werktuigen het verleden bloot.
De directeur zet hem af bij een kantoor, waar mannen van de geheime dienst en een Duits sprekende tolk hem opwachten. En dan komen de vragen. Wat is als historicus zijn mening over de Palestijnse kwestie en de vluchtelingenkampen? Waterbolk staat paf. Waar gaat dit over? Keer op keer legt hij uit dat hij onderzoek doet naar het ontstaan van landbouw en veeteelt. Dat hij geen historicus is, maar een gepromoveerde bioloog die betrokken is bij archeologisch onderzoek. Dat zijn onderzoek niets, maar dan ook niets te maken heeft met het vraagstuk welk volk of welke staat een gebied mag claimen. Zijn onderzoek gaat tienduizend jaar terug. Hij wil weten hoe ze gerst verbouwden. Maar ze geloven hem niet en de vraag blijft terugkomen. En dan ziet hij eindelijk de twijfel op de gezichten van zijn ondervragers. Ze stellen een andere vraag. Of er wellicht nog een familielid is die uit Groningen komt? Die is er en wel zijn achterneef Edzo die hoogleraar geschiedenis is.
Aha.
Niet veel later neemt hij hartelijk afscheid van de geheime dienst en krijgt eenmaal terug op het kantoor van de Archeologische Dienst van opgeluchte medewerkers een glas whisky in de handen gedrukt. De inmiddels gepensioneerde hoogleraar kan er 43 jaar later nog steeds om grinniken. ,,Ja, dat was een belevenis van hier tot ginder.’’
Waterbolk woont met zijn vrouw Mien (94) in Haren. Hij is geboren als zoon van een gemeentesecretaris in Havelte. ,,Mijn vader was de zoon van een smid uit Wehe. Nee, geen Wehe-den Hoorn. Wehe. Den Hoorn is rooms en Wehe protestants. Mijn vader kon goed leren en kreeg op den duur een leerplek op het gemeentehuis van Leens dat in Wehe stond. Uiteindelijk kwam hij in Havelte terecht. Mijn moeder kwam van het Drentse platteland en was de dochter van een caféhouder uit Ruinerwold. Geen van beiden hadden gestudeerd. Ze hadden niet veel vrienden, want mijn vader was onder meer kerkvoogd en had ook nog andere vertrouwensposities. Hij was daarom terughoudend met het aangaan van vriendschappen. Maar ze waren goed bevriend met een domineesfamilie en ik denk dat ze mede vanwege die nauwe band mij en mijn broer een andere opleiding wilden geven. Op school en met onze vriendjes spraken we Drents, maar thuis was de enige plek waar we Hollands met elkaar spraken. Ik ging naar het gymnasium in Zwolle. Jarenlang reisde ik drie uur per dag op en neer.’’
Waterbolk groeit op in Havelte, een dorp waar de bakker, de melkboer en de slager nog aan de deur komen en de seizoenen het levensritme bepalen. Het fornuis en de kachel worden met turf en kolen warm gestookt dat in een schuur naast het huis wordt bewaard en waarin ook de Harley Davidson van zijn vader staat. Boeren zetten dagelijks de melkbussen langs de straat en het gekletter van beslagen paardenhoeven op de met klinkers geplaveide wegen is een vertrouwd geluid.
Hij leert al snel de geheimen van de natuur. Met zijn moeder en oma plukt hij wilde bloemen en hij struint langs akkers en door de bossen om vogels en planten te bestuderen. In Veranderend Verleden schrijft hij: ‘Ik herinner me de zo verschillende geuren van de smeltende sneeuw in de madelanden, van de munt en andere kruiden aan de oever van de Oude Vaart, van de bloeiende brem langs de zandwegen, van het zure water in de heidevennen, van de bloeiende heide, van de rijpe rogge op de es, van de bossen in de herfst, van het hooi bij de koeien in de stal in de winter.’
De Drentse schooljongen toont nog geen enkele belangstelling voor de archeologie. Ja, de hunebedden kent hij natuurlijk. En af en toe rijdt er ene dr. Albert Egges van Giffen in zijn twoseater door het dorp die wil dat de gemeentesecretaris arbeiders ter beschikking stelt om beschadigde hunebedden te herstellen. ,,Maar de enige in het dorp die zich verder met archeologie bezighield was mijnheer Voerman. Hij verzamelde werktuigjes van vuursteen.’’
De gymnasiast kiest voor een studie biologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij schrijft: ‘Ik had daarbij geen speciaal doel voor ogen. Ik wist alleen dat ik geen arts, leraar of predikant wilde worden. Veel voor de oorlog afgestudeerde Groninger biologen hadden werk gevonden op proefstations in Nederlands-Indië en dat leek mij ook wel wat.’’ Van zijn ouders krijgt hij alle vrijheid. ,,Ze hebben mij en mijn broer, ook in het geloof, nooit gedwongen. We werden niet naar de kerk gesleurd.’’ Hun vader betaalt de studies door allerlei bijbaantjes te nemen.
In het oorlogsjaar 1942 telt het jaar van Waterbolk zeven studenten. Hij tekent een loyaliteitsverklaring, waarmee hij belooft zich niet tegen het Duitse Rijk te verzetten. ,,Anders kreeg ik geen studiebeurs. Ik deed dat zonder echt over de gevolgen na te denken. Het is mij na de oorlog wel kwalijk genomen, omdat de massa dit niet had gedaan. Maar verder heb ik er geen last van gehad.’’
Zijn sociale leven wordt voor een groot deel door de Groningse Biologenclub en later de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie bepaald. Hij brengt het tot bestuurslid. ,,Zo leerde ik mijn vrouw kennen. Zij was de districtsleidster van Zeeland.’’
Ook student Tjeerd van Andel sjouwt mee de natuur in. Ze worden vrienden. ,,Hij was een van de assistenten van Van Giffen, maar hij vertrok na de oorlog. Van Giffen was geen makkelijke man. Het vereiste een zekere soepelheid om met hem om te gaan. Tjeerd koos voor de geologie (hij werd professor aan Cambridge - redactie). Tja, de archeologie bestond in die tijd uit een beetje Drenthe. Maar met geologie kwam je over de hele wereld, dan ga je olie zoeken voor de Shell. Tjeerd stelde me aan Van Giffen voor en zo ben ik bij die pollenanalyse terechtgekomen.’’
Door het onderzoek van pollen is het onder meer mogelijk na te gaan welke bomen, planten en struiken in de omgeving groeiden, welke gewassen werden verbouwd en hoe het landschap is veranderd. ,,En ik kende mijn planten.’’
Het klikt goed tussen de Drentse biologiestudent en de gelauwerde en eigenzinnige professor die grote bekendheid genoot door zijn onderzoek naar hunebedden en terpen. ,,Van Giffen, ja wat was dat voor een man? Kijk naar een foto en je weet genoeg. Hij is altijd een man geweest die door zijn wetenschappelijke kennis en ervaring probeerde de baas te zijn. In het begin merkte ik er niks van. Ik kreeg van hem alle vertrouwen. Ik moest wel allerlei klusjes voor hem opknappen. Werd ik naar een burgemeester gestuurd om voor gemeentearbeiders te zorgen die dan een hunebed moesten opknappen. Niet iedereen kon daar tegen.’’
Zo is het ook Van Giffen die de eerste kennismaking tussen zijn verloofde en zijn ouders in het honderd laat lopen. Waterbolk: ,,Ik werd zodanig aan het werk gezet dat ik die avond niet thuiskwam. Nou, daar zat mijn verloofde met mijn ouders. Ze was helemaal uit Zeeland gekomen.’’ ,,Liftend’’, voegt zijn vrouw daar fijntjes aan toe. Hij grinnikt. ,,Zelfs de dominee was gekomen.’’
De archeologie stuurt hem en zijn vrouw, die botanisch analiste is, de wereld in. Naar onder meer Denemarken, Zwitserland, Syrië. Hij ziet de archeologie veranderen in een echt vak. ,,Dat kon je in mijn tijd niet studeren.’’ Hij maakt ook de introductie van de revolutionaire C14-methode mee, oftewel de koolstofdatering waarmee de ouderdom van materiaal wordt vastgesteld. ,,Die kwam uit Amerika. Het was Van Giffen die het oppikte en het is de verdienste van Hessel de Vries (een fysicus - redactie) die het apparaat voor die koolstofdatering ontwikkelde.’’
Hij promoveert bij Van Giffen en brengt het tot hoogleraar. Hij schrijft in Veranderend Verleden: ‘In de kring van de hoogleraren in de letterenfaculteit waren de jaren ‘50 in veel opzichten de voortzetting van de tijd voor de oorlog, toen de meesten van hen waren benoemd. Er waren vaste regels en gebruiken. Als nieuw benoemd hoogleraar moest je met je vrouw drie opeenvolgende zondagen thuis zijn om je collega’s met hun echtgenotes te ontvangen. Daarna moest je tegenbezoeken afleggen. De ontvangstdagen moest je aankondigen in het universitaire weekblad Der Clercke Cronike.’
Waterbolk noemt als zijn grootste verdienste - naast de ontdekking van zijn vrouw - zijn bijdrage aan de ontwikkeling van het maken van huisplattegronden. ,,Daardoor weet je dat nog voor onze jaartelling al heel veel bekend was. Wanneer je door Drenthe rijdt en je ziet de boerderijen dan vraag je je misschien af hoe oud die boerderijen zijn. Maar sta je er ook bij stil hoe de ontwikkeling van die huizen is geweest? Dat vind ik nou heel boeiend: de lange termijnontwikkeling. Dat je tot het besef komt dat een bepaalde huisindeling al in duizend voor Christus werd toegepast.’’
Maar zijn naam is ook onlosmakelijk verbonden aan de zaak Vermaning, de beruchte vervalsingszaak in de jaren zeventig. Amateur-archeoloog Tjerk Vermaning uit Smilde kreeg veel bekendheid door zijn vondsten van werktuigen uit het stenen tijdperk. Deskundigen, waaronder Waterbolk die inmiddels directeur is van het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI), twijfelen niet aan de authenticiteit. Maar dan brengt de hoogleraar de vondsten onder de aandacht van student Dick Stapert die een geologische achtergrond heeft. Hij bestudeert de stenen grondig en kan maar tot één conclusie komen: het zijn vervalsingen.
Waterbolk schrijft: ‘De bekendmaking van de vervalsing, het daarop volgende onderzoek van de politie en de door de provincie aangespannen rechtszaak veroorzaken een enorme publiciteit die zich opnieuw tegen ons keerde.’
,,Het werd geweldig in de pers opgeblazen. Het was in de jaren zeventig, de tijd waarin kritiek op het gezag in de mode was. Ze konden maar niet geloven dat het om vervalsingen ging.’’ Maar ook collega’s wenden hun gezicht af als ze hem tegenkomen of weigeren de uitgestoken hand. ,,We waren teleurgesteld over de geringe steun die we kregen. Het ging om wetenschappelijke collega’s die op grond van het geschapen beeld dachten dat er wel iets mis moest zijn.’’
Waterbolk schrijft in zijn boek: ‘Bij dit alles zat ik nog wel met een ander probleem, namelijk de vraag wie de vervalser was. Want zelf was ik in de loop van de jaren tot de overtuiging gekomen dat Vermaning in Hoogersmilde wel de vinder kon zijn geweest, maar niet de maker, en wie was dat dan wel?’
Hij sluit niet uit dat Assien Bohmers hierin een rol speelde, een wetenschappelijk medewerker van de BAI met een merkwaardige achtergrond. Deze werkte onder meer voor Ahnenerbe, het wetenschappelijk bureau van de SS. Hij verkocht collectiestukken van het BAI en wordt later wegens verboden wapenbezit veroordeeld. ,,Nou ja, niet al te veel hierover. Er is al genoeg over geschreven en we weten nog steeds niet hoe het echt zit.’’
De hoogleraar blijft het nieuws op zijn vakgebied nauwgezet volgen. En hij merkt dat het verleden van zijn jeugd in zijn geheugen steeds meer terrein wint. ,,Mijn Drents komt terug op een manier die je niet voor mogelijk houdt. Hele vervoegingen en verbuigingen van woorden die ik jarenlang niet heb gesproken, komen weer boven. Mijn jongere broer stierf enkele jaren geleden. Ik kwam bij hem en hij probeerde wat te vertellen. Maar ik kon het niet verstaan. Op een gegeven moment, ik begrijp nog steeds niet hoe ik op die gedachte kwam, begon ik in het Drents tegen hem te praten. Je zag zijn gezicht veranderen. Hij werd vrolijk en begon te lachen. We wisten niet wat we zagen. Zo zie je maar: de taal van de jeugd blijft.’’
Veranderend Verleden
Harm Tjalling Waterbolk koos als titel voor zijn boek Veranderend Verleden. In de inleiding legt hij uit waarom: ‘Daarmee doel ik niet alleen op de veranderingen in het leven van de mensen, in hun materiële nalatenschap en in hun omgeving, die het studieveld van de archeoloog vormen, maar ook op de veranderingen in de manier waarop de samenleving omgaat met dat verleden: wat men interessant vindt, wat men wil bewaren, hoe men daarvoor wil zorgen.’