Protest tegen de komst van windmolens in de Veenkoloniën in 2016 in Muntendam. Foto: Archief/Huisman Media
Rijk en provincie wilden zo snel mogelijk windparken langs de N33 en in Drentse Monden en Oostermoer. Ze hadden geen boodschap aan de bevolking. Dat blijkt uit het rapport ‘Maatschappelijke onrust bij overheidbeslissingen Noord-Nederland’ van de onderzoekers Ron van Wonderen van het Verwey-Jonker Instituut en Tom Postmes van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG).
Volgens de onderzoekers negeerde de overheid bij het nemen van klimaatmaatregelen en -ambities de belangen van de bewoners in de Veenkoloniën. Van Wonderen en Postmes benadrukken dat de bevolking buitenspel is gezet en zich machteloos voelde, waarna het verzet groeide en de zaak escaleerde. ,,De inspraak was een wassen neus. Met alternatieve voorstellen van tegenstanders is niets gedaan. Ik kan me voorstellen dat dit zeer frustrerend was’’, zegt Van Wonderen.
Warme banden bedrijven met overheid
Waar bewoners telkens aangaven geen gehoor te vinden, onderhielden windexploitanten warme banden met de overheid, aldus de onderzoekers. De deur bij het ministerie en de provincies stond wijd open. ,,Ze wisten de weg naar de juiste ambtenaren makkelijker te vinden. De overheid maakte de windhandel voor initiatiefnemers lucratief.’’ Postmes en Van Wonderen stellen vast dat de gemeenten kritiek hadden op de opstelling van rijk en provincie. Zij hadden meer oog en oor voor de bezwaren van hun inwoners maar konden echter weinig uitrichten, omdat ‘Den Haag’ ook hen buitenspel zette. Dat liet de windparken vallen onder de Rijkscoördinatieregeling, waardoor het rijk het bevoegd gezag werd.
Gevoel niet gehoord te worden
Pas toen de windparken bij de Raad van State veilig waren gesteld, werd een poging tot samenwerking met omwonenden gedaan. Maar toen waren de rapen al gaar. ,,Het gevoel niet gehoord te worden als je je stem verheft leidt tot een zoektocht naar andere soorten van actie’’, stellen de onderzoekers. Betrokken bestuurders en bedrijven ontvingen intimiderende brieven. Dat leidde zelfs tot aanhoudingen van twee mensen die achter de tralies werden gezet.
Volgens Postmes is het niet vreemd dat in Groningen en delen van Drenthe veel verzet is. ,,Gaswinning, aardbevingen, bodemdaling, zoutwinning en de keuze om van het gebied een energielandschap te maken, zorgen voor een bijzondere situatie. Ze voeden het sentiment dat ‘Den Haag’ dit deel van het land ziet als een wingewest.’’ Postmes vindt dat provincie en rijk niet alleen toegankelijk moeten zijn voor projectontwikkelaars maar ook voor bewoners. Hij is er van overtuigd dat mensen bereid zijn water bij de wijn te doen of zelfs van mening te veranderen als ze zich serieus genomen voelen.
Harlingen positief voorbeeld
De onderzoekers adviseren overheid en ontwikkelaars vroegtijdig met inwoners om tafel te gaan. Zoals in Harlingen waar een bedrijf zout wilde winnen in het kustgebied. Onderneming en inwoners moesten diep gaan bij het verdedigen van hun belangen, maar kwamen er samen wel uit. Het bedrijf Frisia had toestemming om zout te winnen, maar wilde hiervoor het benodigde draagvlak hebben bij de bevolking. ,,Het gaf de bewoners het gevoel dat ze mee konden beslissen. De windbedrijven in Groningen en Drenthe kozen voor een andere opstelling. Zij stonden niet open voor een gesprek met de inwoners over het eventueel wijzigen van hun plannen. ’’, zegt Postmes.
Eerlijke belangenafweging
Burgemeester Adriaan Hoogendoorn van de gemeente Midden-Groningen zegt dat het Regionaal Bestuurlijk Politie Overleg (RBPO) om het onderzoek ‘Maatschappelijke onrust in Noord-Nederland’ heeft gevraagd. ,,Omdat we nog jaren te maken hebben met ontwikkelingen die impact hebben op het landschap. Hoe zorg je nou dat je de omgeving meekrijgt? We schieten tekort in het overleg met de inwoners. Het gebrek aan vertrouwen in de politiek is een groot thema.’’ Hoogendoorn erkent dat bewoners het nakijken hebben als de belangen van projectontwikkelaar stroken met wat de overheid wil. ,,Dat gaat ten koste van een eerlijk belangenafweging en dat is niet oké.’