Natuurbeheerder Jan Beekman van het Groninger Landschap. Foto: Jaspar Moulijn
Dieren en planten die eeuwenlang weg waren, floreren weer in de Noordelijke natuur alsof ze nooit anders gedaan hebben. Net als de mens kan de natuur zich geweldig herstellen na een harde klap. De vraag is: wat als het trauma té zwaar wordt?
De laatste bever werd in 1826 gedood bij Zalk.
Het dier had zware eeuwen achter de rug. Bejaagd om z’n pels, vlees en zelfs om het zoet ruikende stofje castoreum dat hij afscheidt om zijn territorium te markeren. Een roeispaan op de kop zou het laatste exemplaar fataal zijn geworden. De dader was een visser die zich vergiste en dacht dat hij een otter zag, zo wil de overlevering. Hoe dan ook: het grootste knaagdier van Nederland was uitgestorven.
Ergens in de Hunzevallei zet natuurbeheerder Jan Beekman van Het Groninger Landschap zijn auto stil en zegt: ,,Hier moet ik iets leuks laten zien. Kom, stappen we even uit.’’
Hij gaat de berm in, naar het randje struiken en bomen dat de weg scheidt van een meertje. Tussen de bomen staat een houten schutting waar op ooghoogte enkele grote gaten in zitten. ,,Dat wordt een nieuwe vogelkijkwand. Ook leuk, maar daar ging het me niet om. Kijk, dáár.’’
Een beetje dieper weg in de begroeiing is het onderste stuk van een boomstam volkomen kaalgeknaagd. Gelig hout, vol met duidelijke tandafdrukken, steekt af tegen de donkere schors.
,,Dit’’, zegt Beekman, ,,is het werk van bevers.’’
Door bevers aangevreten boomtakken. Foto: Jaspar Moulijn
Tientallen bevers leven hier te midden van hun voedsel: ‘Ze kiezen de bomen uit op smaak’
Zoals mensen soms tot hun eigen verbazing veerkracht tonen en harde klappen te boven komen, zo blijken planten, dieren en complete natuurgebieden in staat tot wat je gerust een wederopstanding mag noemen. Hier ten zuiden van de stad Groningen, bijvoorbeeld, waar in 2008 enkele bevers werden uitgezet. Intussen wonen er enkele tientallen.
Ze knagen hout van bomen af om voor hun burchten te gebruiken. De schors eten ze op. ,,Ze kiezen soorten uit op smaak’’, doceert Beekman. ,,Wilgen lusten ze bijvoorbeeld graag, elzen niet.’’
Het Hunzedal maakt deel uit van een strook laagveen die zich van west naar oost uitstrekt op de grens van Groningen en Drenthe. Tot de eeuwwisseling was dit vochtig boerengrasland, veenweide. Sinds een jaar of vijftien brengen natuurorganisaties zoals Het Groninger Landschap het gebied steeds meer in z’n oude staat terug: veenmoeras vol plassen en beken, met alle ruimte voor dieren die tot voor kort min of meer als uitgestorven werden beschouwd.
Jan Beekman was 14 jaar oud toen hij Silent Spring las. In dat boek uit 1962 beschrijft bioloog Rachel Carson hoe het vertrouwde gekwetter van vogels in de lente steeds verder afneemt, omdat pesticidegebruik de dieren doodt. ,,Daarvan was ik zo onder de indruk, dat ik er iets aan wilde doen’’, zegt Beekman. Sindsdien bestudeert, telt, leeft hij vogels. Dat kan op weinig plekken zo goed als in het Hunzedal.
,,Het is hier echt een vogelhotspot geworden’’, zegt hij tevreden. Anders dan bij de bever – en de otter, ook uitgezet in het gebied – hebben natuurorganisaties daar eigenlijk niets aan gedaan. Toen het water terugkeerde, de vissen en de vegetatie, kwamen vanzelf witwangsterns en roerdompen, lepelaars en zilverreigers. ,,En daar heb je gasten uit het Noorden, die hier overwinteren’’, wijst Beekman naar een veld dat zwart en grijs ziet van de grote vogels. ,,Kolganzen en brandganzen.’’
Een beverburcht. Foto: Jaspar Moulijn
De koning van het Hunzedal vormt de kroon op het herstelwerk
Hij stuurt zijn auto in rustig tempo door de polder en speurt zo nu en dan de lucht af. Hij zoekt iets bijzonders. Iemand, zou je bijna zeggen. ,,Al in de vroege middeleeuwen is-ie in Nederland uitgestorven. Een gevolg van bejaging en voedselgebrek. Maar hij is terug, godzijdank. Eens zien of we hem vandaag vinden.’’
Beekman staat stil, pakt een verrekijker en wijst op een groep bomen aan de andere kant van het veld. ,,Zie je die donkere vlek tussen de takken? Dat is z’n nest.’’ Turend door de kijker, met toenemend enthousiasme: ,,En volgens mij zit-ie in de bosrand.’’
Hij is amper uitgesproken wanneer uit een elzenboom een enorme bruine roofvogel opstijgt. Hij klapt een paar trage malen met massieve vleugels – je ziet ogenblikkelijk hoe hij aan z’n bijnaam de vliegende deur komt. Het Groninger Landschap heeft een eerbiediger bijnaam voor hem bedacht: koning van het Hunzedal.
Daar vliegt een zeearend.
,,Aan z’n witte staart kun je zien dat hij volwassen is’’, legt Beekman uit. Er broeden ongeveer twintig paren in Nederland, waarvan één sinds 2017 in het Hunzedal. De vogels zijn zomaar komen aanvliegen en kennelijk beviel het water-, voedsel- en boomrijke gebied hen zo goed dat ze bleven. Ze brengen elk jaar een of twee jongen groot.
,,Tuurlijk verwacht je dat er íéts gebeurt als je aan de slag gaat met natuurherstel, zoals hier’’, zegt Beekman. ,,Maar hiervan dachten wij zelf ook: wáúw.’’ Opgewekt: ,,Er gaan best wel dingen goed.’’
Onder de rook van Groningen ligt een laagveenmoeras vol bijzondere plant- en diersoorten. Foto: Jaspar Moulijn
Sommige natuurgebieden tonen veerkracht: ‘Je laat ‘t een paar jaar met rust en er ontstaat van alles’
In het geweld van doemberichten, rode lijsten en alarmerende onderzoeken zijn de bever en de zeearend een soort balsem voor de ziel. Een waargebeurd sprookje om af en toe aan te denken, en dan tegen jezelf te zeggen: er gaan best wel dingen goed. Natuur die sterft, kan als een feniks herrijzen.
Kan dat altijd?
Op zijn werkkamer in de Linnaeusborg, het biologiehoofdkwartier van de Rijksuniversiteit Groningen, tekent ecoloog Han Olff een grafiek op een whiteboard. De y-as loopt van slecht op tot goed. Onder de x-as schrijft hij tijd.
,,Stel dat een natuurgebied begint in goede staat. En dan’’, hij tekent een bliksemschicht halverwege de x-as, ,,vindt een verstoring plaats.’’
Een brand, een overstroming, een plotselinge toename van bepaalde stoffen in lucht en bodem – zoiets. Hoogstwaarschijnlijk leidt dat tot een daling richting slecht. Maar stort het gebied dan in tot bijna 0 of zakt het maar een beetje? En schiet de lijn daarna steil terug omhoog, klimt hij langzaam, of blijft hij altijd laag?
,,Veerkracht hangt in de ecologie van twee dingen af’’, wil Olff maar zeggen. In het Engels heten die dingen resistance en resilience. Vrij vertaald: hoe robuust een gebied is (of kwetsbaar), en hoe snel (of langzaam) het opkrabbelt na een klap.
Zeker sinds het kabinet nieuw stikstofbeleid aankondigde ter bescherming van Natura 2000-gebieden, gaat het in Nederland vaak over de weinig veerkrachtige gebieden, valt Olff op. ,,Bloemrijk hooiland, arme zandgrond, heide: dat is allemaal heel kwetsbaar. En ook zeker het beschermen waard, want er leven soorten die anders nergens terechtkunnen. Maar we hebben ook heel robuuste natuur. Bijvoorbeeld die Hunzevallei – je laat ‘t een paar jaar met rust en er ontstaat van alles.’’
Een groepje elzen met daarin een zeearendsnest. Foto: Jaspar Moulijn
Hoe gevarieerder een natuurgebied hoe beter het tegen een stootje kan
Er bestaat een duidelijk verband tussen veerkracht en diversiteit in ecosystemen. Hoe meer soorten, des te beter kan het systeem tegen een stootje. Niet geheel onlogisch, zou je zeggen. ,,In de jaren 50 zei ons onderbuikgevoel al dat het zo zat’’, zegt Olff, ,,Tot de theoretici zich ermee gingen bemoeien.’’
Wetenschappers ontwierpen papieren modellen met veel, minder en weinig soorten, verzonnen relaties en interacties tussen die papieren soorten, sloegen aan het rekenen, en concludeerden precies het tegenovergestelde. Juist homogeniteit zou sterk maken.
,,De denkfout was dat ze uitgingen van willekeurige interacties’’, zegt Olff. ,,Als je daar veel van hebt, wordt een gebied inderdaad kwetsbaar. Maar in de praktijk zijn interacties tussen soorten helemaal niet willekeurig.’’
De wisselwerking tussen verschillende bewoners van één natuurgebied verloopt juist volgens vaste patronen, die ook nog eens heel productief kunnen zijn. Neem die bevers in het Hunzedal. De bomen die zij vellen, blijven op de grond en in het water liggen. Daar vormen ze prima onderkomens voor insecten en voor jonge vissen. En op hun beurt zijn die insecten en die vissen een voedselbron voor andere dieren.
Idealiter, zegt Olff, krijgen we in de toekomst meer robuuste gebieden met plek voor planten, dieren én mensen. ,,Multifunctionele landschappen, waar natuur en landbouw samenwerken. Roofvliegen en sluipwespen als gewasbeschermers, regenwormen als bodemverbeteraars.’’
Dat ideaalbeeld is niet zomaar voor de leuk. Om de planeet leefbaar te houden is natuur keihard nodig; bos, moeras en veen slaan broeikasgassen op en kunnen zo de opwarming van de aarde temperen. Maar als gevolg van menselijk handelen dreigen wereldwijd een miljoen soorten deze eeuw uit te sterven en hangen unieke ecosystemen aan ragdunne zijden draadjes.
Foto: Archief DVHN / Foeke de Jong
Waar ligt het kantelpunt? Waar het systeem zo uit balans is dat het niet meer terugveert?
,,Het gaat de laatste tijd veel over kantelpunten.’’ Olff pakt er een stoel bij, die hij een duwtje geeft. De stoel veert eerst naar achteren en dan weer terug. Na nog een duw, iets harder, helt de stoel verder naar achteren – maar landt daarna toch keurig op z’n pootjes. ,,De spannende vraag is: kan een systeem zó uit balans raken dat het niet meer terugveert? En wanneer bereikt het dat punt?’’ Olff duwt de stoel nog verder naar achteren. Nu klapt het meubel achterover en blijft op z’n rug liggen.
,,We zien al een toename van heftige orkanen en overstromingen’’, zegt Olff. De wereld is een kantelpunt voorbij, met andere woorden. ,,Maar op iets kleinere schaal is herstel van ecosystemen zeker wel mogelijk.’’ Deze maand spraken de Verenigde Naties (VN) daarover in Montreal in Canada, tijdens een speciale biodiversiteitstop. De VN streven ernaar dat over zeven jaar minstens 30 procent van de natuur op aarde beschermd is.
,,Met zo’n natuurtop is het eigenlijk hetzelfde als met klimaatconferenties’’, zegt Olff. ,,Er zijn prachtige voornemens, maar er spelen ook allerlei tegenstrijdige belangen en politici vinden het erg moeilijk om verder dan drie jaar vooruit te kijken. Op zich is het ambitieniveau positief. Alleen: wat betekent die 30 procent precies, en hoe gaan landen het begrip ‘natuur’ straks invullen?’’
Jan Beekman van het Groninger Landschap laat de top in Montreal aan zich voorbijgaan. ,,Er was een tijd dat ik wel naar dat soort conferenties toeging. Zo mocht ik een voordracht geven over kleine zwanen op het Natura2000-congres in Straatsburg in 1995. Zit je daar tussen de mannen met stropdassen, die met de papieren kant van natuurbescherming bezig zijn.’’ Hij lacht. ,,Ik sta toch liever met m’n poten in de modder.’’
Bij een brede stroom water die van het Zuidlaardermeer naar het Winschoterdiep voert, heeft Beekman nog iets leuks te laten zien. Tegen een van de oevers ligt een grote berg in elkaar verweven wilgentakken: ,,Een beverburcht. Prachtig bouwwerk, de ingang ligt onder water en daarachter zit een compleet hol. Op de burcht ligt de voedselvoorraad voor deze winter.’’
Daar, goed verstopt, ligt nu waarschijnlijk een beverfamilie te slapen. Vannacht zullen ze weer ergens een mooie wilg opsporen.
Twee bevers in het Zuidlaardermeer. Foto: Archief DVHN / Kor Bakker