Flip van Doorn: 'Het was heel aangrijpend om op die plekken te staan.' Foto: Simon Bleeker
Om de schoonheid van de koers te kunnen doorgronden, ging schrijver Flip van Doorn voor zijn boek ‘De Zwarte Trui’ juist op zoek naar de afschuwelijke keerzijde van de wielersport. Waarom stappen renners ondanks alle gevaren steeds weer op hun fiets?
Het is een koele, grijze dag in de zomer van 2024 als langs de strada provinciale 26bis, op anderhalf uur rijden van Genua, een Nederlander zijn racefiets aan de kant zet. Het provinciale weggetje waarop de man zich begeeft mag nog zo lieflijk door de noordelijke Apennijnen kronkelen, een groen decor met lukraak dorpjes in pleisterwerk van perzikoranje, babyroze en zachtgeel, deze bergpas heeft jaren eerder al zijn onschuld verloren.
Passo del Bocco.
Een naam die wielerliefhebbers doet huiveren, hen tot zwijgen maant.
Hier, vlakbij de plek waar de Nederlandse fietser in zijn fluorescerend gele windjack halthoudt, sloeg in mei 2011, tijdens de derde etappe van de Ronde van Italië, de Belgische wielrenner Wouter Weylandt tegen het asfalt, nadat hij met zijn pedaal achter een muurtje was blijven haken. Weylandt, 26 jaar, zeer geliefd binnen en buiten het peloton en aanstaand vader, overleed ter plekke.
De man in het felgekleurde jack is het monument genaderd dat voor Weylandt werd opgericht, een grillige natuurstenen gedenkplaat, weggewerkt in een rotswand. Er is een zonnewijzer in uitgebeiteld, net als de beeltenis van een dalende fietser en een portret dat Weylandt voorstelt. Onbekenden hebben plastic bloemen en een lantaarntje neergezet, een beduimeld wielerpetje tooit het stenen rennershoofd.
De fietser neemt het monument in zich op, kijkt terug, naar de weg waar hij zojuist vandaan kwam. Naar de laatste paar honderd meter die Weylandt destijds reed, onwetend van diens aanstaande noodlot.
Dan ontsnapt hem een rollende, Hollandse vloek. Hardop.
Het monument ter nagedachtenis aan Wouter Weylandt, in de afdaling van de Passo del Bocco. Foto: Flip van Doorn
Vol adrenaline
„Ik ben daar niet trots op”, bekent schrijver en journalist Flip van Doorn, terugblikkend in de achtertuin van zijn IJlster tussenwoning. „Maar ik had zóveel spanning in mijn donder. Die afdaling van de Passo del Bocco is ongeveer 15 kilometer lang en telt 150 bochten. Dus elke 100 meter stuur je een bocht in. Je bent voortdurend alert. En dat Italiaanse verkeer: ik was amper begonnen aan die afdaling, of er kwamen inhalende motorrijders op mijn weghelft. Het scheelde een haar of ze hadden me geraakt. Dus ik zat vol met adrenaline. En dan de tragische gedachte dat Weylandt nét dat bochtige gedeelte voorbij was, en de weg min of meer recht. Hij dacht: ik kijk even over mijn schouder waar de concurrenten zitten. Juist toen raakte hij dat muurtje.”
„Nogmaals, ik ben niet trots op die vloek, maar het kwam van zó diep. Dat was een heel intens moment.”
Zoals de zomer van 2024 voor Van Doorn (57), schrijver van onder meer De Friezen (2021), en De Ronde van België (2024), een aaneenschakeling van heftige fietstochten was. Voor zijn onlangs verschenen boek De Zwarte Trui koerste hij die maanden op zijn trouwe witte Fuji naar acht plaatsen waar ooit (prof)wielrenners de dood vonden. Acht jonge, talentvolle sporters, op de toppen van hun kunnen, actief in opeenvolgende decennia, van Stan Ockers in de jaren vijftig tot Gino Mäder in de jaren twintig van deze eeuw, allen verbonden door hetzelfde dramatische lot.
IJle lucht
In De Zwarte Trui richt Van Doorn fietsend- en schrijvenderwijs acht monumentjes voor hen op. Maar bovenal zoekt hij naar antwoorden op de vraag waarom de koers ondanks de gevaren, ondanks de rampspoed altijd doorgaat. Waarom renners blijven opstappen, in het volle besef dat de zwarte trui, de dood, altijd in het peloton rondwaart.
Het klinkt misschien heel paradoxaal: je beschrijft enkele van de donkerste bladzijden uit de wielerhistorie, maar toch groeit tijdens het lezen het gevoel dat wielrennen werkelijk een schitterende sport is. Hoe kan dat?
„Misschien wordt de pracht van de sport juist extra zichtbaar als je de schaduwkanten toont. In mijn voorwoord schrijf ik ook dat ik op zoek ben gegaan naar het punt waar de schoonheid en de dood elkaars pad kruisen.”
„Het was heel aangrijpend om op die plekken te staan. Vooral naarmate het recenter was. In het geval van Gino Mäder (die overleed na een val in een ravijn tijdens de Ronde van Zwitserland, in 2023, red.): de koeien die ik voorbijkwam hadden hem een jaar eerder nog kunnen zien passeren. Op andere plekken staan min of meer officiële monumenten. Bij Mäder was er alleen nog maar een geïmproviseerd bermmonumentje. Wat bidonnetjes in een kring van stenen, een windmolentje erop, petje erbij en dat was het dan. Juist op zo’n plek, in de ijle lucht van de Albulapas, op 2300 meter hoogte met al die bergtoppen om me heen, daar werd mijn liefde voor de koers op de proef gesteld.”
Van Doorn: 'Vroeger droeg ik geen helm, zag ik geen gevaar. Ik kan me daar nu niks meer bij voorstellen.' Foto: Simon Bleeker
Waar is bij jou die liefde begonnen?
„Heel precies: op de eerste zaterdag van augustus in 1978. Ik ben opgegroeid in Kortenhoef, in de buurt van Hilversum. Daar had je in die tijd een na-Tour-criterium, de Ronde van Kortenhoef. Mijn ouders vonden dat niks. Meestal gingen we die dag naar het strand, want al dat lawaai voor de deur. Ze kwamen letterlijk bij ons door de straat.”
Massageolie
„Na lang zeuren bleven we dat jaar een dagje thuis. Ik wilde dat zien. Toen kwam er een renner aangelopen, een amateur. Spijkerjackie, racefiets aan de hand, en die vroeg of hij zich bij ons mocht omkleden. Van mijn moeder mocht het. Terwijl hij naar de badkamer ging, zat ik in de voortuin zijn fiets te bewonderen en een beetje met de pedalen te spelen. De leren riempjes van de toeclips, die glimmende velgen. Precies op dat moment raakte ik bevangen door de wielermicrobe. Ik heb die renner nog geholpen met het opspelden van zijn rugnummer.”
Wie te vroeg remt, verliest. Maar wie te laat remt ook.
„Geen idee meer wie het was. Hij zakte tijdens de koers steeds verder weg en is voortijdig afgestapt. Maar dat mocht de pret niet drukken. In mijn herinnering heeft onze badkamer nog weken naar massageolie geroken.”
„Twee jaar later won Joop Zoetemelk de Tour de France en kort daarna stond ’ie in onze straat. Kon ik hem om een handtekening vragen. Die benaderbaarheid van de renners. Dat vond ik als kind al mooi.”
Ontsnappen
Van Doorn, gekleed in een T-shirt met fietskettingen als DNA-strengen, de handen gevouwen, tuurt peinzend naar de grond.
„En, maar dat is meer als ik het achteraf analyseer: wielrennen is als het leven. De meeste andere sporten vinden plaats in een soort laboratoriumsituatie. Een stadion met een grasmat met twee teams, de ene rood, de andere blauw: een potje levend Stratego. Allemaal in een beperkte ruimte, die daar ook speciaal voor is ingericht. Terwijl wielrennen zich afspeelt op de openbare weg.”
„Laatst las ik een boek van Guillaume Martin, een Franse profwielrenner en afgestudeerd filosoof. Het peloton en ik, heet het. Daarin beschrijft hij het peloton als een samenleving.”
„Mensen zijn sociale wezens. We leven in groepen. We hebben elkaar nodig, zoals renners in een peloton elkaar ook nodig hebben. Wanneer iedereen voor zich gaat rijden, ga je een stuk minder hard dan wanneer je samen tegen de wind in rijdt en elkaar aflost.”
„Maar tegelijkertijd, zegt Martin, willen mensen zich onderscheiden van de rest. Ontsnappen aan de anderen. Laten zien wat ze kunnen. Ik vind dat een mooie parallel. De koers is mijn venster op de samenleving.”
„Zodra er een vervoermiddel wordt uitgevonden wil de mens kijken wie er het hardst mee kan. Met de fiets ook. Fietsen is in je eentje al een complexe opgave, een balanceer-act. En dat je dat dan doet in een groep van honderd, tweehonderd personen, met snelheden van 50, 60, 70 per uur, over bochtige wegen: dat weerspiegelt onze complexe maatschappij.”
Ik droeg geen helm, zag geen gevaar. Ik kan me daar nu niks meer bij voorstellen. Helemaal niks
„In de loop van mijn boek zie je dat die complexiteit ook doordringt in het peloton. Tegenwoordig is wielrennen een data-gedreven sport met wattagemeters en tot op de gram afgemeten voeding; dat had je tien, twintig jaar geleden niet.”
En tegelijkertijd is het heel basaal: de mens tegen de elementen.
„Ja. Met al die wetenschap, al die onderzoeken, al die kennis kun je factoren als pech niet uitschakelen. Het is geen PlayStation. De kern blijft die menselijke factor.”
Helmplicht
Van Doorn ontwikkelde een innige band met zijn racefiets, maar werd zelf geen wielrenner (afgezien van een enkele deelname aan het NK voor journalisten, Van Doorn werd achtste in de B-categorie). Wel trok en trekt hij er nog steeds vaak en graag op uit voor recreatieve tochten.
Ben je je altijd bewust geweest van de gevaren op de weg?
„Nee. Rond mijn twintigste heb ik dingen gedaan die ik nu absoluut niet meer zou doen. Mijn fiets was destijds een Peugeot Aubisque. Dus toen ik eens in de Pyreneeën was, móést ik wel de Aubisque beklimmen. Naar beneden langs de afdaling waarin Wim van Est in de Tour van 1951 viel. Dat is een smalle weg, een berm van niks en dan 70 meter steil de diepte in. Daar reed een Nederlandse auto met caravan, in mijn beleving niet hard genoeg. Dus die heb ik ingehaald. Ik droeg geen helm, zag geen gevaar. Ik kan me daar nu niks meer bij voorstellen. Echt helemaal niks.”
Wanneer begon dat besef wel in te dalen?
„Vader worden is een factor. Maar ik vermoed dat het al eerder is geweest. Ik denk: Kivilev. (De Kazachstaanse wielrenner Andrej Kivilev stierf in 2003 tijdens etappekoers Parijs-Nice. Van Doorn wijdt in De Zwarte Trui ook een hoofdstuk aan hem, red.) Kivilev liet even zijn handen los van het stuur om iets aan z’n communicatieapparatuur te morrelen, hij ging niet eens hard. Zijn stuur sloeg dubbel, hij viel met zijn hoofd op het asfalt en overleed die nacht nog aan een schedelbreuk. Door dat ongeluk vielen ook in het peloton wel de schellen van de ogen. Drie maanden later voerde de UCI de helmplicht in, waar renners tot die tijd zwaar op tegen waren.”
„En als je nu gaat kijken naar recreatieve fietsers hier: als ze geen helm dragen, zijn ze meestal 60-plus. Voor racefietsers van onder de 60 is het dragen van een helm een vanzelfsprekendheid, boven de 60 op een of andere manier niet.”
„Vóór Kivilev reed ik zelf ook niet met helm. Ik heb foto’s van mezelf als 25-jarige op de Alpe d’Huez met een woeste bos krullen, waarbij ik nu denk: jongen, zet een helm op. Bij mij is het goed gegaan.”
Brood en spelen
Na bijna alle van de door Van Doorn aangehaalde wielerdrama’s ondernam de sport maatregelen om de koers veiliger te maken. „Maar nog steeds belanden auto’s, honden of laatst nog een geit op wielerparcoursen. Het aantal doden loopt ook niet significant terug. Het risico dat het misgaat is nooit helemaal uit te sluiten. Wielrennen is en blijft een snelheidssport. Wie te vroeg remt, verliest. Maar wie te laat remt ook.”
„En in tegenstelling tot coureurs in de motor- of autosport kun je een fietser geen integraalhelm opzetten. Geen leren pak aanmeten. En een wielerwedstrijd speelt zich af op de openbare weg.”
'In tegenstelling tot coureurs in de motor- of autosport kun je een fietser geen integraalhelm opzetten.' Foto: Simon Bleeker
„In het geval van Gino Mäder zoomde de cameramotor bij de laatste afdaling in op de snelheidsmeter van de winnaar van de etappe, Juan Ayuso. Die gaf 103 kilometer per uur aan. Daar ga je dan, in je lycrapakje. Een andere renner, Remco Evenepoel, zei: waarom ligt de finish van de etappe niet bovenop die pas. Waarom nog die afdaling? Die laatste kilometers voegen toch niks meer toe? Dat zei hij nog voor hij wist wat er met Mäder was gebeurd. Maar een jaar later zat er in de Tour doodleuk weer een finish na een afdaling van 25 kilometer.”
Brood en spelen.
„Precies dat. Wielrennen is soms het uitdagen van de dood. Dat maakt het spannend om naar te kijken. Maar het is niet de bedoeling dat de dood het dan wint. Dan is het ineens niet leuk meer.”
Dan toont die prachtige sport, zoals Van Doorn daar op die grauwe dag in de afdaling van de Passo del Bocco ten diepste voelde, weer even zijn ongenadig brute keerzijde.
De Zwarte Trui
Flip van Doorn
Uitgeverij Thomas Rap
Prijs: 22,99 euro.
Omslag 'De Zwarte Trui'. Omslagontwerp: Jan van Zomeren
Paspoort
Naam: Flip van Doorn
Geboren: 30 oktober 1967 in Zeist
Opleiding: vwo in Hilversum
Carrière: begonnen als reisbegeleider, daarna freelancer in de (reis)journalistiek. Debuteerde in 2017 als auteur van literaire non-fictie bij uitgeverij Thomas Rap met De eerste wandelaar. Daarna volgden onder meer De Friezen (2021) en De Ronde van België (2024).
Privé: partner van Mirjam Krop, drie kinderen: Daantje (21), Bram (19) en Teun (17)