Dáár is het water, daar is de haven… Een van de mensen die ervoor zorgden dat het water een Eemshaven werd is Pieter Bouma, destijds hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat. Een gesprek over toen.
De 7de juni van 1973 was een frisse, zwaarbewolkte dag. De roodwitblauwe en Groningse vlaggetjes op de buitendijken van de gloednieuwe Eemshaven wapperden in de Noordoostenbries. Achter de dijk stonden de Gado-bussen in slagorde paraat en op de Emmakade had zich een zee van belangstellenden verzameld. Schoolkinderen met zelfgemaakte oranje kroontjes van papier tuurden in de verte en harmonieorkest Opwaarts uit Uithuizen stond met de rug naar het water gereed om de hoogste gast met feestelijke muziek in te luiden: Hare Majesteit koningin Juliana.
Niet iedereen was het eens met dit bezoek op deze plek. Verderop dreef een boot met spandoek: ’T Peerd van Ome Loeks is al dood, in meer chemische industrie zien wij geen brood’. Actievoerders, op de bres voor de Waddenzee.
Dáár voer het passagierschip Rottum de haven in. Op het dek de koningin, vlinderbril onder een sneeuwwitte tulbandhoed, geflankeerd door de commissaris der Koningin, de minister, en vele andere heren in pak. De majesteit gaf een ruk aan een touw. De scheepshoorn loeide over het water. En daarmee was de Eemshaven geopend.
Op die boot, niet op het dek maar onderin, zat Pieter Bouma, hoofdingenieur bij Rijkswaterstaat. Onder zijn leiding veranderde deze plek in drie jaar tijd van een watermassa in de derde zeehaven van Nederland.
‘Meest spectaculaire klus’
Hij zegt: ,,Het was het mooiste en het meest spectaculaire wat ik ooit heb gedaan’’. Bouma zit achter zijn tafel in zijn huis in Haren. Pluche tafelkleed, boek over Willem van Oranje op een stapel, Dagblad van het Noorden onder handbereik. 100 jaar is hij inmiddels, maar hij ziet zich nog staan, in die eerste dagen van de late jaren 60, uitkijkend over het wad, waar hij een haven zou moeten situeren.
,,Er was alleen een dijk en daarvoor lag een gebied dat met laag water droog kwam te liggen. Half water, half land. Het was in hoofdzaak een zandbak met een laag slib.’’
Hier, aan de mond van de Eems in de Noordoostpunt van Groningen, was de perfecte plek voor een haven, wist hij. ,,Een kind kon dat zien. Nergens in Noord-Nederland is het kustwater zo diep.’’
Dat het hier zo diep is, had waterstaatkundige Johan van Veen in 1945 al opgemerkt. Zeekaarten toonden aan dat de geulen direct langs de kust, de Oude Westereens en het Doekegat, wel 10 meter diep waren. Deze plek, constateerde hij, was uitermate geschikt als zeehaven, beter dan de havens in Delfzijl en Emden, die langs ondiepe geulen achter een zandplaat lagen.
Maar, zo wil het verhaal, van Veen overleed in 1959 aan een hartaanval in de trein naar Den Haag, met de plannen voor een Eemshaven in zijn tas.
Zijn geesteskind leefde voort. ‘Eemshaven, het kan en het moet’, schreef professor Nanninga in de jaren 60 in het Nieuwsblad van het Noorden. Nederland herrees na de oorlog, de economie floreerde en de zware industrie zocht vestigingsmogelijkheden, vooral rond havens. Maar Rotterdam had weinig plek meer.
De Eemshaven zou uitermate geschikt zijn als overloop voor de petrochemische industrie uit Rotterdam.
In 1968, bijna tien jaar na Van Veens dood, gaf de Provincie Groningen toestemming voor de bouw van de Eemshaven. En het Havenschap Delfzijl, waarin Rijkswaterstaat, Rijk, Provincie en gemeente Delfzijl samenwerkten, kon aan de slag.
Foto: Corné Sparidaens Foto: Corné Sparidaens
Natte werken
De ‘natte werken.’ Dat was Bouma’s terrein. Zijn baas, hoofdingenieur- directeur Jan Christiaan Hoornenborg zat in het bestuur van het Havenschap en vertrouwde hem de klus toe. ,,Dus ik maakte wat schetsjes. Ik wilde iets wat goed verder te ontwikkelen was, zodat er desgewenst uitgebreid kon worden. De havenmond moest aan de rand van het diepe water komen te liggen, dus 1 kilometer zeewaarts. ‘We moeten maar gauw beginnen’ zei mijn baas, maar ik wilde meer tijd. Op de plek waar het Doekegat het diepste was, moest een bassin komen waar een schip in moest kunnen draaien. Hij wilde ophouden bij dat bassin, maar ik zei: ‘We moeten aan de Noordwestkant nog een hoge dijk maken, want daarvandaan komen de grote stormen, daar moet je oppassen.’ Daar was hij het wel mee eens. Zo kwam het hele Noordelijke stuk erbij, dat is toch gelukkig geweest, want daar gebeurt nu veel.’’
Het kabinet van Joop den Uyl zette met de Eemshaven ook vooral in op werkgelegenheid. In de Nota over de Ontwikkeling Noorden des Lands was geconstateerd dat er steeds meer werkeloosheid was ontstaan onder landbouwkrachten. De Eemshaven zou alternatieve banen kunnen bieden. Het mocht wat kosten.
Tenminste 60 miljoen gulden stelde Den Haag ter beschikking. ,,Zo ging dat bij Rijkswaterstaat. Soms was er niks, soms was er ineens heel veel. Maar het Rijk zat toen nogal goed bij kas. Mijn baas wilde zo snel mogelijk beginnen, maar dan moet je precies weten wat je gemaakt wilt hebben. Waar de kades komen, bijvoorbeeld. We maakten dus eerst een schets, met het ontwerp en het bestek, waarin staat wat er wanneer moet gebeuren en hoe.’’
Bestek tijdens de kerstdagen
Dat bestek schreef hij uiteindelijk maar zelf. ,,De man van het dagelijks toezicht, die dat zou doen had alleen het vergadergeleuter opgeschreven en niet wat er uiteindelijk was besloten. Uiteindelijk heb ik het bestek gemaakt tijdens de kerstdagen, die toevallig op het weekend volgden.’’
Het werk werd aanbesteed en gegund aan aannemer Dekker uit Papendrecht. ,,Hij was de scherpste inschrijver. Dikke Dekker noemden we hem. Vanwege zijn postuur.’’
In 1971 begonnen de eerste zandzuigers het zand op te spuiten op de plek waar de dijk moest komen. Bouma, inmiddels benoemd tot hoofd van de Werkdirectie, had eens in de twee weken overleg met acht tot tien man in de bouwkeet op het opgespoten stuk land tegen de dijk aan. Met de ingenieurs, leden van Rijkswaterstaat. Met de mannen van de klei. De mannen van het zand. De mannen die over de asfaltbekleding van de dijk gingen.
Bijeenkomsten waar sloten koffie werden gedronken.
Dat was heel belangrijk, zegt hij. Dat er koffie was.
Stop met werken, eruit!
Bouma was eindverantwoordelijk. „Als er een ongeluk zou gebeuren zou ik voor de rechter moeten verschijnen.’’
Het werk was niet zonder risico’s. ,,Zo moest er riolering worden aangelegd. Maar dat stond niet nauwkeurig genoeg beschreven in het bestek. ’s Ochtends had ik staan kijken. In het opgespoten zand was een mansdiepe geul gemaakt met verticale wanden. De mannen stonden beneden in die geul met hun rioleringsbuizen. Ik vreesde dat het in zou storten en wilde dat het werk werd stilgelegd. Dus dat zei ik tegen het hoofd dagelijks toezicht, die dat weer doorgaf aan de sectiecommandant en die zei: ‘stop met werken mensen, eruit!’ ’s Middags tijdens het overleg kwam het ter sprake. De aannemer was het er helemaal mee eens. Het ,,was een erg prettige samenwerking.’’
Dan denk je wel: hoe krijgen we dit weer dicht?
Er waren wel eens tegenslagen, zegt hij. ,,Op zee krijg je met storm hoog water opgeblazen, vooral in het winterse halfjaar. In het najaar van 1971 sloeg een vroege, uitzonderlijk zware storm de noordwesthoek van de zanddijk weg. Het was halftij en er liep een flinke stroom water binnen. Dan denk je wel: ‘hoe krijgen we dit weer dicht?’’’
Nieuwsblad van het Noorden kopte: ‘Het werk is mislukt’.
Bouma belde met deskundigen van Rijkswaterstaat. ,,Die zeiden dat dat wel een paar weken zou gaan duren. Maar aannemer Dekker keek ernaar en zei: ‘Morgen om half acht is het weer dicht.’ Hij had dit al eerder meegemaakt in zijn woonplaats Papenburg, in 1952 om precies te zijn, waar hij, toen een extra watersnoodramp dreigde, de dijk met een grote machine in één keer had gedicht. Dus hij wachtte tot het tij was gezakt en liet zand opspuiten aan weerszijden van de geul. Bij laagwater stroomt het water niet meer zo hard, dus kon het gat vervolgens in één keer worden dichtgegooid.’’
Dat het werk dus helemaal niet mislukt was, daar kwam nou helaas weer geen stukkie van in de krant.
Draaikolken en bouwvakkers
Drie á vier jaar stond voor de klus. Vanuit de verte sloegen de kinderen van Oudeschip de draglines hunkerend gade op die spannende plek ‘achter diek’ waar ze van hun moeders niet mochten spelen, want daar waren draaikolken! En bouwvakkers!
Bouma: ,,Maar na twee jaar waren de havenbekkens zo goed als klaar, alleen de dijkbekleding was nog niet helemaal af.’’
Het resultaat, drie havens, vernoemd naar de koninginnen Emma, Wilhelmina en Juliana en een zwaaikom bij het Doekegatkanaal met een diagonaal van 440 meter, genoeg om schepen van 40 duizend ton soepeltjes binnen te laten varen. Het ontwerp van Bouma, dat ruimte bood voor uitbreiding zou in later jaren zijn vruchten afwerpen: in 2008 werd de Beatrixhaven toegevoegd.
Hij heeft in later jaren wel eens hier en daar verteld wat voor bijzondere klus het was geweest. ,,Maar dat is niet zo makkelijk uitleggen aan een leek. Bovendien wisten de meeste mensen niet eens wat de Eemshaven was. Wat deed je daar dan, vroegen ze, heb je daar met een schop gestaan of zo?’’
Trots op de Eemshaven
Toen koningin Juliana op 7 juni 1973 de scheepstoeter luidde heeft Bouma haar even mogen ontmoeten, als een van de mannen die het mogelijk hadden gemaakt. Ze stonden in een kringetje in afwachting van het koninklijke ontmoetingsmoment en mochten niet van hun plaats, anders wist de Commissaris der Koningin niet meer wie wie was als hij hen moest voorstellen.
Pieter Bouma was trots. Trots dat deze bijzondere klus ruim op tijd en binnen het budget was geklaard. Trots op deze plek die ooit een zandbak was met een laag slib. Trots op de Eemshaven.
De majesteit kwam langs. Ze schudde hem de hand en keek hem vriendelijk aan.