Woedende Franse vissers betoogden in mei dit jaar met hun scheepjes tegen het Nederlandse installatieschip Aeolus van Van Oord, dat werd gebruikt voor de bouw van een groot windmolenpark op zee, in de baai van Saint-Brieuc voor de Franse kust. Foto archief ANP
Een paar jaar nadat in Slochteren de enorme gasbel is ontdekt, gaan oliemaatschappijen de Noordzee op om naar olie en gas te zoeken. Het is het begin van de Nederlandse offshore-industrie. Een bedrijfstak waarin ons land nog steeds een wereldspeler is.
Het is een onbekend, oer-Hollands succesverhaal, constateren Joke Korteweg en Frits Loomeijer in hun boek Wagen en Winnen. Vijftig jaar Nederlandse offshore-industrie. Ze schreven het voor de branche-organisatie IRO (Industriële Raad voor de Oceanologie), die dit jaar een halve eeuw bestaat.
In opdracht van de grote oliemaatschappijen bouwt, transporteert en onderhoudt een groep innovatieve bedrijven de boorplatforms op zee, om ze na gebruik ook weer op te ruimen. Deze bedrijven zijn vaak nauwelijks zichtbaar, maar ze behoren tot de wereldtop. Tegenwoordig spelen ze met al hun expertise een belangrijke rol in de overgang naar duurzame energiewinning, die grotendeels op zee gestalte krijgt.
Offshore begon in de Verenigde Staten
De offshore begon niet in ons land, maar als zoveel dingen in de Verenigde Staten. In 1895 was in de baai bij het Californische dorp Summerland nabij Santa Barbara de allereerste offshore-boom. Houten pieren met boortorens liepen vanaf het land het water in. Exploratie was nauwelijks nodig, omdat de olie aan de oppervlakte borrelde.
Hoewel de VS belangrijk bleven voor de offshore, breidden de olievondsten zich uit naar zeeën en meren in andere delen van de wereld. In de vroege twintigste eeuw waren het Meer van Maracaibo (Venezuela) en de Kaspische Zee (grenzend aan Rusland, Kazachstan, Turkmenistan, Iran en Azerbeidzjan) belangrijke offshore-wingebieden.
De constructies om naar olie te boren ontwikkelden zich gestaag. Vanaf 1927 werden betonnen platforms gebruikt en in 1934 werd voor het eerst staal toegepast.
Na de Tweede Wereldoorlog werd de Golf van Mexico het brandpunt van de Amerikaanse oliewinning. Materieel dat daar werd ontwikkeld, zou later ook een voorname rol spelen bij de speurtocht naar fossiele brandstoffen op de Noordzee. Van afzinkbare platforms tot hefeilanden, pijpleidingen voor het transport van olie en bevoorradingsschepen voor het vervoer van goederen en mensen naar de platforms. Ook ontstond er rondom de offshore een omvangrijke duikindustrie.
Een speciaal schip van Siemens, dat is toegerust voor de bouw van windmolens. Foto: Rabbitz
Eerste Nederlandse olie in 1928 ontdekt bij het Gelderse Corle
Korteweg en Loomeijer vergeten overigens niet te vermelden dat het buitengaats boren her en der tot maatschappelijke onrust leidde. Landeigenaren, vissers, badgasten en kustbewoners zagen hun kusten verdwijnen achter een woud van boortorens en liepen daar tegen te hoop.
Vooral milieuschade zorgde voor steeds meer weerstand. In 1969 leidde een blow out bij Santa Barbara waarbij een grote hoeveelheid olie uit een bron in zee stroomde tot massale protesten en rechtszaken. Een voorproefje van veel grootschaliger verzet tegen dergelijke activiteiten op zee dat in de tientallen jaren daarna zou volgen.
In Nederland werd de eerste olie in 1928 ontdekt bij het Gelderse Corle. In 1943 werd het eerste winbare olieveld aangeboord bij Schoonebeek. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog besloten Shell en Esso gezamenlijk een bedrijf op te richten voor de opsporing en winning van aardolie: de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Die zou later ook een hoofdrol spelen bij de zoektocht naar olie en gas op de Noordzee.
Zoals gezegd kwam de offshore op in ons land een paar jaar nadat in 1959 in Slochteren de gigantische gasbel was aangeboord. Het eerste aardgasveld in Groningen werd overigens pas jaren later in gebruik genomen, op 25 juli 1963. Geologen vermoedden dat onder de aangrenzende Noordzee ook grote olie- en gasvoorraden lagen. Daarvoor moest eerst wel met alle kuststaten worden afgestemd wie recht had op welke velden.
In 1958 werd in Genève onder leiding van de VN een conferentie gehouden waarbij een verdrag werd getekend dat kustlanden soevereine rechten gaf op hun deel van het Continentaal Plat. Pas in 1969 werd er een definitief akkoord bereikt over de verdeling van het Noordzeegebied. Groot-Brittannië, het land met de grootste kustlijn, kreeg recht op 46,7 procent van het Noordzee-areaal. Daarna volgden Noorwegen, Nederland (met 10,7 procent), Denemarken en Duitsland.
De trap naar het hoogste punt van het platform op het productieplatform K14 Complex, ca. tachtig kilometer ten noordwesten van Den Helder, halverwege Groot-Brittannië en Nederland. Foto: Sander Koenen
In 1974 was de omzet van de Nederlands offshore industrie meer dan een miljard gulden
In het Nederlandse deel van de Noordzee werd toen al gezocht naar olie en gas. In 1959 was de NAM begonnen met seismisch onderzoek naar de zeebodem. Vier jaar later volgde de eerste exploratieboring en in 1975 kreeg het bedrijf een vergunning om offshore gas te winnen.
Tegen die tijd had de beginnende offshore-industrie de wind in de rug. Door de oliecrisis van 1973 werd het pijnlijk duidelijk hoe afhankelijk ons land voor energie was van het Midden-Oosten. Voor het toenmalige kabinet Den Uyl reden de nieuwe industrie flink te stimuleren. Nederland volgde daarmee Engeland en Noorwegen, die al op grote schaal bezig waren naar delfstoffen te speuren op de Noordzee. In 1974 was de omzet van de Nederlands offshore industrie al meer dan een miljard gulden.
De toeleveranciers voor de offshore zaten niet alleen in kustplaatsen, zoals Rotterdam, Den Helder, Harlingen en Delfzijl, blijkt uit het boek. In Coevorden schopte de lokale Radio Vonk het tot een belangrijke partner voor de NAM. Dat bedrijf was in 1937 opgericht door Arie Vonk, die in Coevorden een winkel met radiotoestellen opende.
Hij raakte jaren later aan de bar van het plaatselijke hotel in contact met medewerkers van de NAM, die er in de omgeving naar olie boorden. Toen de NAM in 1947 het Schoonebeek-veld in gebruik nam, mocht Vonk alle elektrotechnische installaties leveren. In de jaren zestig, toen het gasbedrijf met de productie in Groningen begon, werd de Drent vaste partner van de NAM voor meet- en regeltechniek.
Een steigerbouwer aan het werk op het productieplatform K14 Complex. Foto: Sander Koenen
Offshore speelde een rol bij het maken van de eerste plannen voor grootschalige windenergie
Vonk ontwikkelde zich geleidelijk aan ook tot een offshore bedrijf. In 1967 was het met vier andere bedrijven betrokken bij de oprichting van de Offshore Service and Supply Association om gezamenlijk materieel en diensten te leveren aan boormaatschappijen. In 1970 telde Radio Vonk 400 medewerkers, verspreid over verschillende vestigingen.
In Coevorden werden complete controlekamers gebouwd die op afgelegen boorlocaties direct konden worden gebruikt. In 1989 werd Vonk overgenomen door Internatio Muller (later Imtech). Imtech-Vonk verzorgde de export van technologie voor de olie- en gasindustrie. Toen Imtech in 2015 failliet ging, overleefde Radio Vonk. De voormalige winkel in radiotoestellen werd onderdeel van de Industry International Group. Sinds 2019 opereert het bedrijf wereldwijd vanuit Zwolle onder de oude naam Vonk.
Ook in Groningen profiteerden bedrijven van de groeiende offshore. Zo leverde de werf Pattje in Waterhuizen aan de lopende band bevoorradingsschepen op. ,,Die bouwden we in het begin voor zo’n 3,5 miljoen gulden. Veel te goedkoop,‘’ moppert oud-directeur Gerard Speld.
Opvallend is dat de offshore al in de jaren zeventig een rol speelde bij het maken van de eerste plannen voor grootschalige windenergie in ons land. Na de tweede oliecrisis in 1979, toen het kartel van olieproducerende landen de olieprijs drastisch verhoogde, zocht ook Nederland naar alternatieve energiebronnen. Windenergie was er één van.
De branche-organisatie van de offshore IRO schreef in 1974 een rapport voor de toenmalige minister van Economische Zaken Ruud Lubbers. Daarin stond dat het mogelijk was op de Noordzee ‘gigantische eenheden windmolens’ te plaatsen voor de opwekking van energie. Voor het eerst werd gesproken over parken met windturbines. De werkgroep dacht wel dat er nog zeker tien jaar nodig was om met dit idee te experimenteren. Door de hoge kosten van windenergie kwam er uiteindelijk niets terecht van de plannen.
Nederland werd voorbijgestreefd door Duitsland en Denemarken
De afloop is bekend. Ons land, ooit koploper in de windenergie met begin jaren tachtig 11 fabrikanten, verzuimde die voorsprong te verzilveren. Nederland werd vervolgens voorbijgestreefd door Duitsland en Denemarken. Het eerste offshore-windpark in West-Europa, Vindeby, werd in 1991 gebouwd in de Deense Grote Belt nabij het eiland Lolland. De Noordzee volgde later, opnieuw voor de kust van Denemarken. Daar werd in 2002, vanuit Esbjerg, Horns Rev 1 aangelegd.
Nederland bouwde pas in 2006 het eerste, uit 36 turbines bestaande, offshore-windpark bij Egmond aan Zee. Het in 2017 in gebruik genomen Gemini-windpark, 55 kilometer ten noorden van Ameland en Schiermonnikoog, bestaat uit 150 turbines met een totale capaciteit van 600 megawatt. De Eemshaven speelde een belangrijke rol bij de bouw en is ook de haven van waar uit de onderhoudsschepen vertrekken. Ook voor andere windparken trouwens. Hier komt voorts veel op zee opgewekte stroom aan land.
Voor de offshore is de energietransitie een steeds grotere bron van inkomsten. De focus verschuift van gas en olie naar nieuwe vormen van energie. Of het nu gaat om windturbines, getijdencentrales, waterstofproductie of de opslag van CO2 in lege gasvelden op zee: steeds zijn gespecialiseerde bedrijven nodig voor transport en onderzoek.
De offshore kende veel turbulente jaren, blijkt uit het boek. De overheid gaf soms steun, maar wilde zich lang niet altijd committeren. Zeker niet na het debacle met de omgevallen megawerf RSV, dat leidde tot een parlementaire enquête.
Ook was er af en toe veel negatieve publiciteit. Zoals in 1995 toen Shell de afgedankte olieopslag Brent Spar wilde laten afzinken in de golven van de Noordzee. Het leidde tot een storm aan protest, waarna de energiereus bakzeil haalde.
De Kroonborg wordt in 2014 te water gelaten. Het schip is gebouwd door Niestern Sander en wordt straks gebruikt door de NAM om personeel naar boorplatformen in de Noordzee te brengen. Foto: Roelof van Dalen
Veiligheid vaak een ondergeschoven kindje
Ongelukken waarbij veel slachtoffers vielen bezorgden de sector een slecht imago. De ramp met het platform Piper Alpha, 190 kilometer ten noordoosten van Aberdeen, kostte in 1988 167 werknemers het leven. Bij het kapseizen van het accommodatieplatform Alexander Kielland acht jaar daarvoor vielen 123 doden. Alleen al op het Nederlandse deel van de Noordzee kwamen tussen 1971 en 1977 34 duikers om.
Onderzoek naar de talrijke incidenten toonde aan dat de veiligheid vaak een ondergeschoven kindje was. Van de bekende Delftse offshore-hoogleraar Sjoerd Hengst is de uitspraak dat voor de Piper Alpha slechts ‘anderhalve man en een paardenkop zich met de veiligheid bezighielden’.
Anno 2021 is de offshore grondig veranderd. Zo is door automatisering en robotisering het aantal werknemers op locatie flink afgenomen. De nauwelijks geschoolde roughneck van de jaren zeventig die in lange shifts en met veel bravoure gevaarlijke huzarenstukjes op een boorplatform uitvoerde, bestaat al lang niet meer. Hoewel: het blijven aanpakkers. Om het met Jan van der Tempel van Ampelmann Operations te zeggen: ,,In de offshore draait het om het goede idee en dan de ballen hebben om het staal de zee op te krijgen.’’
Hoe de toekomst van de industrie er uit ziet, wordt zichtbaar met de Blue Shadow, een onbemand schip waarmee het Nederlandse bedrijf Fugro de zeeën bevaart. De boot, die dit jaar in gebruik is genomen, zit vol apparatuur en software en dient voor hydrografisch en geofysisch onderzoek. Het autonoom varende scheepje is slechts 8,85 meter lang en kan zowel in kustwateren als op open zee meerdere dagen achtereen worden ingezet.
Het andere uiterste is de Pioneering Spirit, het grootste offshore werkschip ter wereld van het Nederlandse bedrijf All Seas. De gigant van 382 meter lang, 124 meter breed en met een hefvermogen van 48.000 ton wordt onder meer gebruikt om afgedankte platforms te ontmantelen. Alleen al op de Noordzee moeten honderden installaties de komende jaren worden weggehaald nu de olie- en gaswinning er daar bijna op zit.