Wolf op de zuidelijke Veluwe, gespot op de wildcamera van Natuurmonumenten in maart 2020.
In de maanden mei, juni en juli zijn er zeker elf zwervende wolven waargenomen in het noorden, oosten en midden van Nederland. Dat meldt het interprovinciale bureau voor faunazaken BIJ12 in zijn nieuwste tussenrapportage.
Het gaat vaak om jonge onervaren wolven die de roedel verlaten, op zoek naar een eigen territorium. Een zo’n rondzwervende jonge wolvin werd begin juni doodgereden op de A50 bij Apeldoorn.
Volgens BIJ12 zijn er dit jaar bij vier wolvenparen zeker 16 welpen geboren. In augustus werd al bekend dat het wolvenpaar in de regio rondom het Drents-Friese Wold dit voorjaar zeker drie welpen heeft gekregen en dus een roedel heeft gevormd.
Wolf in de Noordoostpolder
Daarnaast blijkt uit DNA-onderzoek, afgenomen bij gedood vee, dat er in de noordelijke provincies in het kwartaal tussen 1 mei en 31 juli zeker zes andere wolven rondzwierven. Veelal zijn ze afkomstig uit de naar schatting meer dan 30 roedels in de Duitse deelstaat Nedersaksen.
Zo is voor de herhaalde aanvallen op schapen in de Noordoostpolder en omstreken sinds midden juni een mannelijke wolf verantwoordelijk. Deze wolf – met DNA-profiel GW2541m – is hier al langer actief en heeft tussen 18 en 21 april zeker acht schapen aangevallen in de buurt van Bantega.
Aan de oostkant van het Dwingelderveld bij Nieuw-Balinge is in juli tweemaal een aanval geweest op schapen van een nog niet eerder in Nederland aangetoonde wolf. Het gaat om een jonge mannelijke wolf, GW2488m, die afkomstig is van de Rehburg-roedel uit de buurt van Hannover in Nedersaksen.
In Midden-Drenthe is de aanwezigheid van wolvin GW2670f vastgesteld in de maanden april, mei en juni. In juli werden rondom Doldersum schapen aangevallen door de mannelijke wolf GW2904m, waarvan de herkomst nog onbekend is.
Geen DNA-resultaat bij helft meldingen
In Friesland waren er in mei, juni en juli elf meldingen van vermoedelijke wolvenschade, maar in slechts vijf gevallen gaf DNA-analyse uitsluitsel over de veroorzaker. In drie gevallen ging het om een wolf en in twee gevallen bleek een hond achter de aanval op een kalf (op 17 juni in Katlijk) en een schaap (op 2 juli in Terband) te zitten. Van de zes meldingen zonder resultaat zijn er twee bij vervolgonderzoek toegeschreven aan de vos.
Ook de DNA-monsters bij de gedode shetlandpony (op 13 juni in Oudehorne) gaven geen resultaat. Uiteindelijk is bij nadere beoordeling geconcludeerd dat ‘de wolf hierbij niet uit te sluiten is’.
In dezelfde periode is in Drenthe bij 16 van de 21 meldingen vastgesteld dat het wolvenschade betrof. In één geval werd het DNA van een hond aangetroffen.
Sinds ongeveer twee maanden zijn er vooral in Midden- en Zuidwest-Drenthe bijna dagelijks aanvallen op vee, maar DNA-analyses van aanvallen na 1 augustus zijn voorlopig nog niet beschikbaar. De laatst gemelde aanval op Fries terrein – vijf dode schapen in Nijeberkoop – dateert van afgelopen dinsdag.
Drentse veeartsen: wolvenaanval zorgt voor forse vervolgschade
De wolvenschade wordt in Nederland onderschat, stellen de Drentse dierenartsen Reinard Everts, Bernd Hietberg en Gerrit Hegen in het septembernummer van het vakblad . Uit een onderzoek van bleek al eerder dat het aantal gedode dieren bij een wolvenaanval in werkelijkheid een factor twee hoger is dan op de website van BIJ12 wordt weergegeven. Dat komt doordat in de gepubliceerde cijfers over wolvenschade later geëuthanaseerde schapen niet worden verwerkt.
In het artikel beschrijven de drie veeartsen hoe een wolvenaanval daarnaast nog lang voor forse vervolgschade kan zorgen. Ze nemen als casus een bedrijf met 800 ooien en 150 geiten in Klazienaveen waar op 22 september 2021 een wolvenaanval plaatsvond. In de groep waar de wolf had toegeslagen, bleek vier maanden later het percentage guste (niet-vruchtbare) ooien zo’n driemaal hoger te liggen dan in de groepen die niet in aanraking waren geweest met de wolf. Ook het geboortegewicht van de lammeren was in de getroffen groep lager (gemiddeld 3,64 kilo) dan bij de andere groepen (4,81 kilo).
Dierenartsen die door de drie auteurs zijn geënquêteerd, schatten dat zo’n 30 procent van de wolvenaanvallen plaatsvond ondanks de aanwezigheid van preventieve maatregelen, zoals wolvenrasters.