Het grote publiek kent Leo Alkemade vooral als de sullige vader uit de bioscoophit De Tatta’s, waarvan dit jaar het derde deel uitkomt, of van de reclamespots voor een touroperator. De 44-jarige acteur en cabaretier is daarnaast ook een van de meest gepassioneerde wielerliefhebbers van Nederland.
Wanneer Leo Alkemade voor het laatst vakantie had? Het is de enige vraag in het gesprek waarover hij hard moet nadenken: „Ergens vorig jaar zomer, geloof ik.”
De Brabander heeft een – zelfs voor zijn doen – bovengemiddeld vol jaar. Hij zit midden in de opnames van het derde deel van De Tatta’s, een van de grootste Nederlandse bioscoophits van de afgelopen jaren. Meteen daarna, begin april, staat zijn volgende project op de planning: de persoonlijke roadmovie Champagne met Huub Stapel.
Intussen stond Alkemade (44) afgelopen najaar in het theater met zijn muzikale programma In het wiel. Het was een lang gekoesterde droom om een show én een album te maken vol liedjes waarin hij zijn liefde voor de wielersport onder woorden brengt, te vinden op Spotify.
Zijn werk wordt bijzonder gewaardeerd bij onze zuiderburen; het wielermaffe land staat dit weekeinde in het teken van de Ronde van Vlaanderen: een loodzware opgave van pakweg 270 kilometer over heuvels en kasseien. Het beetje vrije tijd dat de komiek nog over heeft, verdeelt hij tussen zijn gezin met vier kinderen en zijn fiets.
Je staat bekend als man die de lach aan zijn kont heeft hangen. In je theatershow met wielerliedjes zette je onlangs niet in op de lach, maar meer op de ontroering. Hoe viel dat bij je fans?
„Deze liedjestournee was veruit het allerleukste dat ik de afgelopen 20 jaar heb mogen doen. Met een bandje on the road, voor en na de show met de mannen in de kleedkamer. Er kwamen veel mannen zoals ik op af die een grote liefde voor hun fiets koesteren. Zij namen wel hun vrouwen mee, die vonden de liedjes juist heel mooi door de parallellen die ik met het leven trok. Ja, er waren ook mensen die achteraf kritiek hadden: ’We hebben vanavond niet echt gelachen, hè?’ Nee, dat was ook niet mijn intentie. Dat doen we een andere keer wel weer.”
Terwijl je teksten tussen de liedjes door wel heel grappig waren.
„Mensen verwachten dat ik een grap ga maken zodra ik een ruimte binnenloop. Als ik iets maak of vertel, komt er al snel iets van humor bovendrijven. Ik kan alles in het leven heel mooi kapot relativeren. Dat geldt trouwens ook voor Champagne, die ik deze maand ga draaien. Die film gaat over een man met kanker in de laatste fase van zijn leven. Maar soms wekt juist die zwaarte bij mij een zekere lichtheid op.”
Jij speelt de zoon, Huub Stapel speelt de vader. Je schreef mede het scenario. Het is vermoedelijk het meest persoonlijke dat je tot nu toe maakte.
„De film gaat eigenlijk over de reis die ik met mijn vader had willen maken. We waren allebei groot liefhebber van Champagne, zowel van de drank als de streek. We zouden daarheen reizen en een voorraad flessen kopen die we dan samen wilden opdrinken. Hij heeft die reis nooit gehaald. Na zijn overlijden ben ik daarheen gegaan om de flessen alsnog te halen.”
Dit klinkt weer als diepgang die mensen niet snel met jou zullen associëren.
„Ik vind het fijn om soms iets te doen wat mensen niet van mij verwachten. Dat gold ook voor de liedjes in de theatershow. Ik hou van verdieping, ik hou ervan om dichterlijke vergelijkingen te maken. De wielersport leent zich daar perfect voor.”
Want de wielersport is als het leven zelf?
„Het peloton is bij uitstek een weerspiegeling van de maatschappij. Je hebt klootzakken, lieve jongens, kopmannen, knechten. Mensen die erbij willen horen, maar dat niet kunnen. Of bijvoorbeeld een chasse patate, die ene man die net niet bij de kopgroep kan aanhaken. Het kat-en-muisspel in het peloton vind ik fantastisch, net als de ratrace van het leven. Dat soort observaties heb ik in liedjes proberen te vangen. Weet je wie ‘de rode lantaarn’ is in een wielerkoers?”
Vergeef me, ik ben geen sportman.
„Dat is de man die bij een grote tour als laatste over de finish komt. Maar dat is ook vaak degene die de hele dag de kopman van zijn ploeg uit de wind heeft gehouden. Ik vind dat prachtig: iemand die klaarstaat voor een ander, die niet te beroerd is zijn eigen eer en glorie op te geven om een ander te laten schitteren. Er zouden meer rode lantaarns in de wereld moeten zijn.”
Leo Alkemade: ,,Het wielerpeloton is bij uitstek een weerspiegeling van de maatschappij. Je hebt klootzakken, lieve jongens, kopmannen, knechten." Foto: Eran Oppenheimer
Waar komt je passie voor de wielersport vandaan?
„Mijn vader was geen actieve deelnemer aan de koers, maar hij hield wel van kijken. Met een sigaret in zijn mond en een borreltje in zijn knuisten. Als jongetje leerde ik zo samen met hem voor de televisie hoe mooi de Tour de France was. We gingen een keer live kijken. Ik vond toen aan de kant van het parcours een koerspetje van PDM. Toen dacht ik: ik heb mijn petje, nu hoef ik alleen nog een fiets te hebben.”
Hoeveel keer per week fiets je?
„Twee, drie keer. Zodra ik het zonnetje voel, zit ik op de fiets. Als ik een film draai, heb ik altijd een fiets bij me, dan rijd ik ’s avonds na het eten een rondje. Ik vind het heel leuk om op die manier nieuwe plekken te verkennen.”
Leg ons uit: wat is er zo geweldig aan fietsen?
„Je bent buiten, dat is heel belangrijk, denk ik. Ik heb het nodig om af en toe uit alle drukte te ontsnappen: mijn hoofd leegmaken, ruimte voor ideeën krijgen. Ik bedenk veel ideeën of zinnen op de fiets. Op de fiets ben je ook snel weg uit je stedelijke, vertrouwde omgeving. Als ik in Tilburg op de fiets stap, ben ik in 20 minuten letterlijk de grens over, in een ander land. Je merkt het meteen, want de wegen worden slechter. Vroeg of laat rijd je lek. Dan stop je bij een frituur en ga je op een bankje je band plakken.”
Is er een verschil in de manier waarop Belgen en Nederlanders op wielrenners reageren?
„O ja, absoluut! In België is er veel begrip voor wielrenners. Als er verkeer van rechts komt en ze zien je komen aanrijden, dan geven ze groot licht ten teken dat je voorrang krijgt. In Nederland gaat dat heel anders, daar moet je dat niet proberen. Dan krijg je getoeter en een dikke middelvinger. In Nederland worden wielrenners vooral als wegpiraten gezien.”
Leo Alkemade: ,,Als ik een film draai, heb ik altijd een fiets bij me, dan rijd ik ’s avonds na het eten een rondje." Foto: Eran Oppenheimer
Heb je ook in andere landen gefietst?
„Zeker. Ik heb 25 keer op de Mont Ventoux gestaan. Ik heb l’Alpe d’Huez bedwongen; een etappe met die berg erin wordt gezien als de koninginnenrit van de Tour de France. Soms leg ik de plekken waar ik langs rijd vast, vooral als de locatie voor mij verbonden is met een historische herinnering: dit was de plek waar Lance Armstrong wegreed bij Marco Pantani! Of: dit was de plaats waar Chris Froome lek reed. Of: hier maakte Miguel Indurain in 1996 het verschil. Ik fotografeer dan bijvoorbeeld een boom die er toen ook al stond en die getuige van dat moment was. Ik vind dat een mooie gedachte. Ik ben 30 jaar te laat, maar die boom was er wel bij.”
Hoe rijd jij eigenlijk? Luister je naar muziek, een podcast?
„Ik heb niets op mijn hoofd. Vooral omdat het heel link is om je op die manier van al het andere verkeer af te sluiten, zeker als je hard rijdt. Maar ik vind het vooral heel fijn om de vogels te kunnen horen en de wind langs mijn oren te horen en voelen zoeven. Geen mooier geluid dan dat van je eigen trapcadans op een carbon fiets met iets hogere wielen. Dat is mooier dan Bach.”
Op de redactie viel meteen jouw naam toen het over de wielersport ging. Zie je jezelf ook als ambassadeur?
„Ik weet dat ik in het openbaar vaak vertel hoe mooi ik wielrennen vind en dat doe ik met alle liefde. Ik vind het belangrijk dat mensen weten dat wielersport méér is dan Mathieu van der Poel, Wout van Aert en Tadej Pogacar. Wielrennen is óók een man van 65 met een iets te dikke pens die er vol passie op uittrekt om kilometers te maken. Ik vind het fijn om mensen te vertellen over alle schoonheid en tragiek die in deze sport zit.”
Word je ook vaak aangesproken op je wielrenliefde?
„Ik kom wel met regelmaat fietsgroepjes tegen die mij herkennen. Dan scanderen ze mijn naam en vragen of ik aansluit. Heel soms doe ik dat, maar meestal bedank ik vriendelijk. Ik ben geen groepjesrenner. Maar ik vind het leuk als mensen mij herkennen en zo lief reageren. Dat hoort erbij als je enigszins bekend bent.”
Je zoon is ook een wielrenfanaat. Fietsen jullie vaak samen?
„Soms wel, maar ik ben in principe dus niet iemand die ervan houdt om in groepjes te fietsen. Ik ben ook niet competitief. Ik kan wel hard fietsen. Maar ik vind het veel fijner om te vergeten hoever of hoelang ik heb gefietst. Ik rijd ook vaak zonder kilometerteller; dan stop ik als het goed voelt en blijk ik opeens 100 kilometer verder te zijn. Dan zoek ik een cafeetje op voor een trappist en een frietje en dan fiets ik weer verder.”
Wilde je vroeger wedstrijden rijden?
„Dat mocht niet van mijn vader. Hij was hartpatiënt en zei altijd dat sporten slecht voor je hart was. Maar hij vond ook dat wielrennen gevaarlijk kon zijn. Ik snap dat wel. Ik was 14, 15 toen ik op televisie zag dat Fabio Casartelli op de weg lag. Hij was tijdens de afdaling met zijn hoofd tegen een betonblok geknald. Hij overleed in de helikopter op weg naar het ziekenhuis. Erik Breukink was langs hem gereden en hoorde pas na de finish dat hij dood was. Ik hoor het hem nog zeggen: ’Godverdomme, ik zag hem liggen’. Dat maakte diepe indruk op mij.”
Ben je weleens bang als je op de fiets zit?
„Als je op de fiets zit, voel je die angst niet. Als vader voel je die angst soms wel als je zoon op de fiets zit. Mijn zoon Kars van 16 rijdt wedstrijden. Als ik sta te vlaggen bij onze andere zoon die voetbalt, de telefoon gaat en ik zie dat het een onbekend nummer is, dan weet ik: het kan zijn dat ik hem moet komen oprapen.”
„Dat is onlangs gebeurd. Zijn fiets was op twee plekken gebroken, hij had zijn elleboog gebroken, hij had overal schaafwonden. Maar dat hoort erbij. Kars weet ook dat dat erbij hoort. De veiligheidsregels zijn gelukkig enorm veel strenger geworden sinds de dood van Casartelli.”
Heb je zelf weleens een ongeluk gehad?
„Ik heb in een ambulance gelegen. Ik ging onderuit en belandde head first tegen een auto. Dat kan gebeuren, ik moest toen in het ziekenhuis mijn nek laten checken. Het is niet erg om je soms te realiseren wat er kan gebeuren. Maar de angst moet niet gaan regeren. Dat geldt natuurlijk voor alles in het leven. Als dat gebeurt, kun je nooit meer iets doen, behalve op de bank zitten en chips eten. Ik ga liever zelf nog eens onderuit dan dat ik zie hoe een van mijn kinderen met 60 kilometer per uur over het asfalt schuift.”