Jeremy Allen White als Bruce Springsteen in 'Deliver me from Nowhere'. Foto: 20th Century Studios
De eerste biografische film over Bruce Springsteen graaft diep in de psyche van een getormenteerde zanger, en zal velen een andere kijk op The Boss geven. Maar hij mist de stilistische eenheid om even radicaal te zijn als Springsteen in 1981 was.
In 1981 had Bruce Springsteen alle reden om de gelukkigste man in de Verenigde Staten te zijn. Zijn vijfde album The River (1980) én de bijhorende wereldtournee hadden zoveel succes dat hij al zijn schulden kon afbetalen. Zijn nieuwe huurhuis in Colts Neck in New Jersey lag dicht bij de oceaan en zijn surfvrienden. Voor het eerst in zijn leven had hij meer geld op de bank staan dan hij kon opmaken. Maar toen hij zijn eerste nieuwe auto kocht, voelde hij zich daar beschaamd over, alsof hij die niet verdiende. ‘Van de onbenulligste beslissingen maakte ik enorme identiteitscrises’, noteerde hij in 2016 in zijn autobiografie Born To Run. ‘Ik was een man die zich zelden goed in zijn vel voelde, wat dat vel ook was.’
Verlangen naar het kleine
De Springsteen in Deliver Me From Nowhere zit duidelijk niet goed in zijn vel. „It’s not easy coming home”, merkt hij op, en zijn manager Jon Landau begrijpt hem: „The quiet can get a little loud.” Bruce is 31 en in zijn hoofd vechten allerlei persona’s het uit. Hij is een toegejuichte rockster, maar ’s avonds zit hij alleen. Hij wil vooruit, maar zijn geest doet hem achteromkijken. Hij houdt van succes, maar begint te dromen van een huis, een vrouw en kinderen. Hij wordt groot, maar verlangt naar klein.
Het is dat sleutelmoment in Springsteens lange carrière dat de basis vormt voor deze nieuwe biopic, die zich grotendeels afspeelt in de herfst van 1981, nauwelijks vier maanden nadat The Boss het publiek in Ahoy Rotterdam de concertkick van hun leven had bezorgd. Springsteen heeft zich lang verzet tegen een biopic en toen hij in 2023 toestemde, liep hij vaak op de filmset rond en stuurde hij hoofdrolspeler Jeremy Allen White ’s avonds berichtjes over de juiste details. „Dat was moeilijk”, vertelde White, „tot ik begreep dat hij niet kwam corrigeren, maar dat hij zich even broos voelde als ikzelf, en dat hij daar was om mogelijk te maken wat ik deed.”
Volgende superster
In 1981 verwachtte iedereen dat Bruce Springsteen Amerika’s volgende superster zou worden. The River en de hitsingle Hungry Heart hadden hem bij een breder publiek gebracht. Een nieuw format, de compact disc, kwam eraan en een nieuwe promotietool, Music Television (MTV), zou een revolutie ontketenen. De meest succesvolle rockmannen in 1981 waren John Lennon en Phil Collins: daar was duidelijk een vacature.
Maar Bruce was niet klaar. De man die door miljoenen bejubeld werd, had er hoge nood aan om zelf te weten wie hij was. Hij moest ‘het spinrag van mijn verleden’, de ‘ongesorteerde bagage’ ontwarren, zoals hij zijn geestestoestand omschreef in Born To Run. Een euforische rockplaat maken was niet de manier om dat te doen. In zijn slaapkamer nam hij op vier sporen een aantal heel persoonlijke songs op, met het idee die later met zijn band uit te werken. Maar die bandversies klonken in zijn oren zo onoprecht, dat hij de cassette met de ruwe opnames als ‘mijn nieuwe album’ afgaf. Geen interviews, geen single, geen tournee. Dat was, in de ogen van zijn platenfirma, commerciële zelfmoord.
Jeremy Allen White als The Boss en Jeremy Strong als manager Jon Landau. Foto: 20th Century Studios
Net zoals Bob Dylans overgang naar elektrische muziek, was die stap van Springsteen naar een soort folky ‘americana’ een belangrijk moment in de geschiedenis van de popmuziek. Springsteen liet met dat album Nebraska zien dat een rockartiest uit zijn rol kan stappen om een slaapkamerplaat te maken met weinig middelen. En dat het donkerste in jezelf anderen kan raken. Vele artiesten hebben zich later aan die lofi-esthetiek opgetrokken. De spanning tussen artiest, management en platenfirma wordt in de film goed geïllustreerd, maar zoals dat in biopics vaak het geval is, gebeurt dat nogal didactisch.
Gekwelde kunstenaar
Regisseur Scott Cooper worstelt de hele film lang met twee genres: hij moet ten dele een informatieve documentaire maken, maar hij heeft ook een psychologisch drama voor ogen. Zijn Springsteen worstelt met angsten, schuldgevoelens en zo’n laag zelfbeeld dat hij flirt met suïcidale gevoelens: een bijna fatale nachtelijke autorit beleven we mee, zijn interesse in de film Badlands en het debuutalbum van de band Suicide wordt veeleer aangegeven. Dan voel je dat deze film een adaptatie is van het boek van Warren Zanes (2023). Zo heeft deze film, die een groot publiek wil bereiken, minder radicale doelstellingen dan Springsteen destijds zelf voor ogen had met de release van het album Nebraska.
Twijfelende monologen
Jeremy Allen White – bekend als Carmy Berzatto in de serie The Bear – is hoogst verdienstelijk in zijn incarnatie van The Boss, zijn rauwe live-uitvoering van Born To Run is indrukwekkend gelijkend. En het is duidelijk dat hij ‘iets echts wil vinden in al het lawaai’, maar zijn melancholisch starende ogen en zijn twijfelende monologen zijn soms wat te clichématige illustraties die de vaart uit het verhaal halen. Bij de psycholoog zal hij uiteindelijk in huilen uitbarsten.
Drie acteurs cirkelen om White heen. Stephen Graham belichaamt Springsteens bipolaire vader Douglas (overleden in 1998), die in pijnlijke zwart-witte flashbacks zijn echtgenote mishandelt, maar in een latere fase aan zijn zoon toegeeft dat hij niet altijd goed geweest is voor hem en zijn moeder. Jeremy Strong is de wat onderkoelde, hondstrouwe manager Jon Landau, die zijn ‘leerling’ helpt om psychologische hulp te zoeken, en daarna de release van Nebraska stoïcijns verdedigt tegenover de platenfirma. Odessa Young speelt Springsteens liefje Faye, dat hem uitzwaait met het verwijt dat hij altijd wegloopt en “niet eens probeert”. Alle drie dienen ze vooral het verhaal van de centrale figuur.
Authentieke details
De didactische insteek maakt de film statischer. We krijgen close-ups van een boekcover van Flannery O’Connor, van de Maxell-cassette, en fragmenten uit de films Night of the Hunter en Badlands, waarna we de song Nebraska horen. In een flashback zien we de kleine Bruce spelen bij een huis op een heuvel, en dan volgt Mansion on the Hill. Op het einde horen we dan My Father’s House volledig, voor wie nog niet doorheeft dat Springsteen op Nebraska afrekent met zijn paternale trauma’s.
De zanger met zijn toenmalige vriendin Faye, gespeeld door Odessa Young. Foto: 20th Century Studios
Dat Landau en Springsteen constant ‘authentieke details’ – en wellicht hun waarheid – toegevoegd hebben aan het scenario, bracht niet noodzakelijk verdieping met zich mee. Over Springsteens motivatie voor deze film kan intussen een boom worden opgezet. Springsteen is eigenlijk al ruim tien jaar bezig om de afstand tussen de ster en de privépersoon te verkleinen, en hem dus deel te maken van zijn artistieke erfenis.
‘Born in the USA’
De voorbije weken kwam hij vaak op premières, waar hij bijvoorbeeld benadrukte dat zijn vader „kwetsbaar, fragiel en goedhartig” was. Tevens ventileerde hij zijn mening over zijn land en over zijn president, voor wie een aanzienlijk deel van zijn fans stemt. Misschien wil hij met deze film duidelijk maken dat hij niet gelooft in een land van angst, maar wel in een land van hoop en dromen. Want na Nebraska maakte hij dan toch Born in the USA, de plaat waar ‘iedereen’ op wachtte, en waarmee hij een wereldster werd.
Waar te zien?
Film Springsteen: Deliver me from Nowhere
Regie Scott Cooper
Met Jeremy Allen White, Stephen Graham, Jeremy Strong, Odessa Young
Te zien DNK, Assen; De Bios, Drachten; Movieskoop, Emmeloord; Kinepolis, Emmen; Kinepolis en Pathé, Groningen; Charlie, Heerenveen; Vue, Hoogeveen; Vue, Hoogezand; Astra, Klazienaveen; Pathé, Leeuwarden; Luxor, Meppel; Cine Sneek; Smoky, Stadskanaal