Op 21 juni 2021 protesteerde ik bij het Amsterdamse homomonument. Het was te koud voor de tijd van het jaar, de regen kwam met bakken uit de hemel, maar toch stonden er zo’n vijfhonderd anderen om mij heen. Het ging dan ook om een belangrijke zaak: in Hongarije was een week eerder een wet aangenomen die stelde dat het voortaan verboden was om minderjarigen voor te lichten over homoseksualiteit en geslachtsverandering. Kinderboekenschrijvers die transseksuele personages opvoeren? Strafbaar. Reclames met twee verliefde mannen erin? Verboden.
Spoelen we door naar anderhalf jaar later. Extreemrechts in Nederland, toen al verlekkerd kijkend naar Hongarije, heeft een manier gevonden om dit gedachtegoed ook hier uit te rollen. Het is een ingenieuze manier, ze hoeven er niet voor in de regering te zitten, ze hoeven er zelfs geen politieke partij voor op te richten. Ze kiezen een kop van Jut, schrijven een stukje over zijn werk, brengen hem op basis van absurde redeneringen in verband met pedofilie en een leger aan influencers en anonieme Twitteraars doet de rest. Er volgen doodsbedreigingen en de kop van Jut, in dit geval Pim Lammers, is monddood gemaakt.
En niet alleen Pim, ook ik heb getwijfeld of ik deze column durfde te schrijven. De afgelopen week werden bevriende schrijvers die zich in de discussie mengden met de dood bedreigd. Is het opkomen voor een andere dichter dat waard? Er zullen deze week kinderboekenschrijvers zijn geweest die hebben getwijfeld of een door hen verzonnen personage transseksueel moest zijn. Niet vanuit artistieke overwegingen, maar vanuit de angst dat zo’n personage het gedreig met knokploegen op kan roepen.
Toch heb ik deze column gewoon geschreven. Toch heb ik mijn naam, en vele schrijvers met mij, onder de solidariteitscampagne voor Pim gezet. Want uiteindelijk is het niet alleen Pim die we verdedigen. Het zijn twee grotere dingen.
We verdedigen het gegeven dat mannen die met mannen willen zoenen, evengoed als mannen die met vrouwen willen zoenen, een geweldige dichter kunnen zijn, een geweldige kinderdichter, een geweldige docent, of huisarts, of journalist of hondentrainer of Kamerlid. Belangrijker nog, dat er geen enkele correlatie bestaat tussen het geschikt zijn voor je beroep en het antwoord op de vraag met wie je het liefst in een donker hoekje op een feestje zou staan.
En we verdedigen het recht dat een kunstenaar heeft om in alle vrijheid te maken wat hij, zij, die of hen wil maken. Natuurlijk mag je op dat gemaakte kritiek hebben, je mag in alle vrijheid besluiten dat een boek, column of gedicht niets voor jou is en het vervolgens niet lezen. Maar nooit mag het zover komen dat dat gedicht op voorhand niet geschreven wordt, omdat de schrijver van dat nog niet geschreven gedicht vreest voor zijn leven. Niet geschreven omdat het artistieke idee achter het gedicht, het artistieke idee en dus niet de daden van de schrijver zelf, onwenselijk zou zijn in onze maatschappij.
En waarom bestaat die vrijheid voor artistieke ideeën, voor fictie? Omdat we in fictie op een veilige manier nieuwe ideeën kunnen uitproberen. Zodat we de ideeën die de wereld mooier en beter maken, kunnen ontdekken. Dat is één van de vele functies van fictie, van verhalen, van gedichten. Een functie die we moeten beschermen. Anders komen we geen steek verder met onze maatschappij.