De verwikkelingen rond de Jamboree in Zuid-Korea zijn u stellig niet ontgaan. Dit internationale padvindersfestijn, waaraan 40.000 scouts deelnamen, werd geteisterd door hitte, droogte en bloeddorstige insecten.
Verscheidene landen haalden hun delegaties terug, en toen er tot overmaat van ramp ook nog een tyfoon op komst bleek, heeft men het hele evenement afgeblazen. De berichten riepen oude herinneringen in mij wakker.
Mijn jeugd stond goeddeels in het teken van de padvinderij. Mijn ouders kenden elkaar vanuit de beweging (dit rare jaren 30-woord – denk aan de NSB, Nationaal-Socialistische Beweging – was een tijdlang besmet, maar is weer helemaal terug, omdat ze bij de BBB niemand hebben die iets van geschiedenis weet), en bekleedden er hoge functies in.
Het was natuurlijk ondenkbaar dat hun zoon geen padvinder zou zijn, ofschoon ik een uiterst onhandig en ziekelijk knaapje was, met een aangeboren afkeer van ontberingen en groepsactiviteiten. Ik moest elk jaar minstens twee maanden mee kamperen, en de nodige insignes halen, wat met behulp van simonie en nepotisme ook lukte, al kan ik tot op heden geen ingewikkelde knoop leggen of vuur maken door twee takjes tegen elkaar te wrijven.
Aan dat kamperen had ik een gruwelijke hekel. Alles was lastiger en omslachtiger dan thuis, en overal verscholen zich enge spinnen. Nadat ik vanaf mijn 16de niet meer mee hoefde, heb ik nimmer meer in een tent geslapen. Gek genoeg had mijn zuster daar kennelijk helemaal geen last van; nog op gevorderde leeftijd ging zij onversaagd in gans Europa met kampeervakantie.
Ik weet niet of dat nog zo is, maar vanaf een jaar of 12 werden alle padvinders geacht een mes op zak te hebben, zij het toentertijd niet, zoals tegenwoordig, met de bedoeling er leeftijdgenootjes mee te lijf te gaan. Er waren meer onontbeerlijke attributen, waar gewone jongens van verstoken bleven, zoals de padvindersstok.
Dat was een stevig eind hout, dat langer was dan jezelf, en waarmee allerlei onwaarschijnlijk stoute stukjes uitgehaald konden worden. Zo kon je je, louter met behulp van die stok (en misschien een paar vakkundig gelegde knopen; dat zou ik moeten nakijken) moeiteloos van de bovenste verdieping van een brandend huis redden. Hoe, dat stond, uitvoerig geïllustreerd, in het padvinderszelfhulpboek Verkennen voor jongens.
Wat me in het bijzonder verwonderde bij het nieuws over die Zuid-Koreaanse Jamboree was de klacht over tekortschietende sanitaire voorzieningen. Sanitaire voorzieningen? Een beetje padvinder in mijn tijd groef een kuil in de grond, teneinde daarin zijn behoeften te doen, de zogeheten HUDO, een afkorting van Houdt Uw Darmen Open. U ziet mij ongelovig aan, maar ik verzin niks.
(Dat was ook iets vooroorlogs, wat de beweging met de nazi’s en communisten gemeen had, die manische liefde voor afkortingen (GeStaPo, GPOe). Koningin Juliana, als beschermvrouwe van de meisjesafdeling der padvinderij heette MoVaVeDo, Moeder Van Vele Dochters. Een bevriende ‘akela’ werd AKVA genoemd, Altijd Klaar Voor Anderen; brrr.)
Die ontheemde scouts, hoor ik, worden ondergebracht in een aantal hotels in Seoul, van waaruit hun een alternatief programma wordt aangeboden. Daar zou ik vroeger een lief ding voor over hebben gehad, maar zoiets had je toen niet.