Het kerkhof van het dorp staat zondagochtend vol gitaren en een drumstel. Voor de dichte deur van het bijbehorende kerkje heeft een groepje muzikanten de grootste lol. De levendigheid van mijn vrienden steekt schril af bij de slaperige omgeving.
Toen de kroegen en podia in 2020 hun deuren sloten en de gitaren noodgedwongen in het rek bleven staan, vlogen ze vrijwel allemaal uit. Naar Noorwegen, Den Haag, een biodynamische boerderij aan de IJssel en Friesland. De stad uit, waar ik achterbleef.
Soms verdween er iemand een tijd uit beeld, om daarna weer liefdevol in de armen gesloten te worden. Relaties gingen uit, nieuwe verkeringen ontstonden, maar niemand ging de pijnlijke momenten uit de weg omdat er domweg te veel te verliezen was. De vriendschap te waardevol, de muziek een rode draad.
We bleven zingen. In onze huiskamers kwamen we samen. Met snel gekrabbelde spiekbriefjes op schoot speelden we liedjes van elkaar en covers van de tijdloze country die we draaiden toen we nog in een busje de festivals afgingen.
Moesten we dat niet eens voor publiek doen? De oudste van het stel richtte immers een nieuw platenlabel op, om artiesten uit Groningen een duwtje in de rug te geven.
Dat zijn we inmiddels weer: druppelsgewijs kwamen ze de laatste jaren terug naar het Noorden, op één koppige vriend na. En zo zaten we een week geleden opnieuw samen in de huiskamer, gitaren en spiekbriefjes op schoot.
Het kerkje zit de zomerse zondagmiddag daarop vol met vrienden, familie en nieuwsgierige Stadjers. Ook een recensent, die wekelijks zijn blog vult met noordelijk muzieknieuws. ‘Deze groep heeft goud in handen’, kopt hij de volgende dag op zijn website. Hij moest eens weten.