Een hoogleraar, politierechercheur en journalist drinken een bakje koffie op een verjaardag. We praten over kunstmatige intelligentie. (Iets wat we in de volksmond tot mijn afgrijzen aa-ie zijn gaan noemen, waarschijnlijk als tulpenversie van de Engels letters AI, wat dus letterlijk ‘kunstmatige intelligentie’ betekent.)
Enfin. De rechercheur durft haar vraagtekens te zetten bij het nut van schrijfonderwijs op school. Haar dochter in groep 4 moet netjes met de hand leren schrijven, maar waarom toch? „Ik heb liever dat ze goed kunnen typen.” Sowieso is vaardigheid om een goede tekst te schrijven in de toekomst niet meer zo zinvol, mijmert ze. Onlangs liet ze de computer een hoogdravende liefdesbrief tikken, als illustratie aan een collega wat het kunstmatige chatbotprogramma ChatGPT in zijn mars had. Het viel bij die collega zo erg in de smaak, dat hij het die avond voordroeg aan zijn vrouw.
Ik besluit deze niet over mijn kant te laten gaan. „Je moet voorkomen dat we dommer worden dan de computer.”
De hoogleraar haakt aan. „Dat gebeurt nu al.” Hij ziet studenten die niet meer weten hoe ze bestanden op hun laptop overzichtelijk moeten opslaan en ordenen. Door apps is dat overbodig. In de collegebanken zit niet meer de generatie die zelf de Windowscomputers moest ontdekken en urenlang illegaal hun favoriete liedjes en films van het wereldwijde web downloadde.
Voor mijn geestesoog ontstaat een toekomstbeeld. Domme, dikke, luie mensen die de hele dag op een schermpje drukken. Een beetje zoals in de Pixar animatiefilm Wall-E uit 2008, voor wie het kent.
Ik huiver even. Schud het beeld van me af. Dat laat ik mijn eigen kroost in ieder geval niet gebeuren.