Ik sta aan het begin van de avond af te wassen op een camping op Terschelling, het mooiste eiland van de vijf. Hier ben ik op vakantie met mijn vrouw en kleine kroost (3 en 1 jaar). Afwassen is een momentje voor mezelf. Hoe asociaal het er ook uit moge zien: ik stop mijn ruisonderdrukkende oortjes in en zet een podcast aan. Om toch nog enigszins sympathiek over te komen, laat ik één oor vrij. Zo hoor ik ook nog iets van de gesprekken om me heen.
,,Mag ik gaan”, vraagt een jongen die een eindje verderop staat af te drogen met een diepe zucht. „Toe, maar. Je taakstraf zit erop”, reageert zijn moeder. Zoonlief weet niet hoe snel hij zich uit de voeten maakt van het corveetaakje. Ik glimlach een beetje, iets met herinneringen.
Een blonde man kijkt verbaasd op. „Ik vind afwassen helemaal niet erg”, verklaart hij tegen de moeder. „Even lekker weg bij de tent, de kinderen zijn nu toch allemaal aan het huilen. Ze proberen in slaap te komen.”
Ik slik even. Ook ik neem dagelijks met veel plezier mijn bak vaat onder de arm om het vervolgens in mijn eentje schoon te boenen. Als ik een boek probeer te lezen voor de tent, krijg ik nog geen halve bladzijde gelezen. Er moeten aan de lopende band cupcakes verorberd worden die mijn driejarige op ambachtelijk wijze in elkaar zet. Een recept met zand, takjes en schelpjes en een vleugje zacht zand voor de topping.
De realisatie voelt een beetje sneu. Het doen van de afwas is voor de jonge vaders hét ontspannen momentje van de zuurverdiende vakantie. Als ik het mijn vrouw even later vertel, kijkt ze één moment meewarig. Dan lacht ze me keihard uit.