Ellen Loykens en Yke de Jong. Foto: Jaspar Moulijn
De jeugdzorg heeft nog altijd moeite met het erkennen en leren van missers tijdens en na uithuisplaatsingen van kinderen van gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire. Dat ziet Groningse jeugd ggz-instelling Molendrift, die in heel Nederland toeslagenouders helpt.
„Sorry zeggen zit niet in de jeugdzorgsector, twijfels hebben ook niet. Het zou beter zijn als we dat wel gaan leren”, zeggen gedragswetenschappers Yke de Jong en Ellen Loykens van Molendrift.
Samen helpen zij mensen door heel Nederland die gedupeerd zijn door de toeslagenaffaire en wier jonge kinderen nog steeds uit huis zijn geplaatst, met doorgaans niet of nauwelijks onderling contact. Daarvoor praten de twee gedragswetenschappers met de ouders, jongeren en jeugdzorginstellingen.
Het voornaamste doel is ouders inzicht te geven in wat er de afgelopen jaren allemaal is gebeurd, zodat ze beter begrijpen hoe ze in deze situatie zijn terechtgekomen. Want ouders voelen zich volgens De Jong en Loykens niet gehoord, begrepen of erkend. Daarbij kunnen ook de hulpverleners met die nieuwe inzichten tot oplossingen komen. „Iedereen kan ervan leren”, zegt De Jong.
Pijnpunt is vaak wat de directe aanleiding was om kinderen uit huis te halen. De jeugdbescherming stelt dat er geen kinderen ten onrechte elders zijn geplaatst, omdat er bij ouders altijd méér problemen speelden dan alleen de schulden uit de toeslagenaffaire. Maar Loykens noemt dat een versimpeling: de toeslagenaffaire heeft altijd een cruciale rol gespeeld.
De Jong geeft een voorbeeld: „Ik had een zaak van een moeder die haar leven goed op orde had, maar door verkeerde aanslagen steeds moest betalen. Uiteindelijk kon zij niks meer betalen, ze stal boodschappen, werd opgepakt en toen werden haar kinderen uit huis geplaatst.”
Dertig analyses
Molendrift wordt doorgaans ingeschakeld door het zogeheten landelijke ondersteuningsteam (OT) dat in 2022 is opgericht op verzoek van de Tweede Kamer om toeslagenouders met uithuisgeplaatste kinderen te helpen met het herstellen van contact met hun kinderen. Het gaat dan om erg ingewikkelde zaken waarmee ouders meestal al vijf tot tien jaar bezig zijn.
Molendrift maakt op basis van de gesprekken met ouders en betrokken jeugdzorginstanties zogenoemde gedeelde verklarende analyses: een beknopte weergave van de situatie en mogelijke veranderingen, met als doel dat alle betrokkenen zich daarin kunnen vinden. En omdat hierin de toeslagenschulden en de rol van de hulpverlening staan, geeft dit ouders vaak erkenning, zien De Jong en Loykens.
De Groningse ggz instelling heeft door heel Nederland ongeveer dertig zaken (tegenover negenhonderd bij het OT), waarvan vier in het Noorden. Van die dertig hebben er tien een positieve ontwikkeling, waarvan bij zes ouders sprake is van herstel van contact met hun kinderen en waarbij vier kinderen weer thuis wonen.
‘Argwanende, afhoudende opstelling’
Tijdens de gesprekken ervaren Loykens en De Jong geregeld een ‘argwanende, afhoudende, blanco opstelling’ van de jeugdbescherming en pleegzorg tegenover deze verklarende analyses.
Beiden benadrukken dat hulpverleners die bij de uithuisplaatsing betrokken waren correct handelden volgens op dat moment geldende richtlijnen. Maar dat handelen heeft vaak verkeerd uitgepakt, stelt De Jong, en daar moet erkenning voor komen. Loykens: „Je moet als hulpverlener willen snappen wat er gebeurd is. De wenselijke reactie van de jeugdzorg zou zijn om opnieuw te kijken naar deze zaken. Als dat de houding is, zie ik alleen maar vergevingsgezinde ouders.”