De gemiddelde vuilzwerver moet even een drempel over toen hij voor de allereerste keer z’n grijper grijpt. Eerst meent hij nog zich te moeten verantwoorden tegenover het thuisfront dat hem een roepende in de woestijn noemt en ook tegenover de wenkbrauwtrekkende buurtgenoten. Maar hij maakte ook mee dat er goedkeurend naar hem wordt gekeken, dat er complimentjes worden uitgedeeld en gesprekjes ontstaan. De olievlek, weet u wel.
De vuilzwerver haalt voldoening uit z’n werk. De resultaten zijn soms kort, soms lang zichtbaar en hij verbaast zich over wat er allemaal op straat ligt. Hij overweegt soms een handeltje in gevonden voorwerpjes te starten, maar heeft daar geen tijd voor. Hij is Gekke Henkie niet. Maar ook weer wel. Daar twijfelt hij nog over.
Zodra de vuilzwerver geroutineerd is, krijgt hij zo z’n gedachten over de maatschappij. Hij vraagt zich af waar de mensheid mee bezig is en wat zijn rol is in dat geheel. Filosoferen en vuilzwerven blijken hand in hand te gaan.
Er schijnt een ideale afstand te bestaan tussen de bankjes in het park en prullenbakken. In het Noorderplantsoen kwam ik een setje met tien meter tussenruimte tegen. Dat is voor de niet-basketballers onder ons beslist te ver uit elkaar. Je moet dan opstaan, een pas of tien lopen en weer terug. Dat doet de gemiddelde stadjer niet. Bij een middelbare school zag ik ze onmiddellijk naast pauzebankjes staan. Maar ook daar lag de stoep vol peuken. Dat werkt dus evenmin.
Je zou zeggen: hoe meer afvalbakken, hoe meer vreugd, maar bijvoorbeeld busmaatschappijen zijn spaarzaam met afvalbakken bij haltes. Zij vinden dat je je eigen afval mee naar huis moet nemen. Is dat reëel? Wij willen domweg van onze troep af, hier en nu. Een aardig voorbeeld zijn onze snelwegopritten die vergeven zijn van zooi. Dat heeft een psychologische reden: als je de snelweg opgaat, begint je reis gevoelsmatig pas echt. Raampjes dicht, gordel om, stoel en spiegels afstellen en alles wat niet in de auto hoort: erúit!
Ons gedrag en onze gewoontes zijn diep ingesleten. Het kan niet vaak genoeg gezegd worden: alleen voorlichting en bewustwording kunnen ons redden.
Op een van m’n barre tochten door de vervuilde stad werd ik door een passante op de schouder getikt. Meestal gebeurt dat om waardering uit te spreken, maar deze keer ging het om m’n tang. De trouwe tang die inmiddels tienduizenden keren op en neer was gegaan tussen straat en vuilniszak. ,,Waar kun je die krijgen?” was de vraag.
Het was een oudere dame, afkomstig van het Molukse eiland Ceres, op vakantie in Nederland. Op het tropische strand bij haar huis was het elke dag net zo’n bende als in Groningen. Ze raapte alles op, maar werd moe van al dat bukken. Gelukkig had ik thuis nog een reservetang liggen; die mocht zij hebben. Ik gaf haar ook een tip: “Zet een bordje op het strand als u klaar bent, met het verzoek om u werkloos te maken.” Opruimen zonder een berichtje achter te laten is minder efficiënt.
Zo kan het gebeuren dat binnenkort iemand met een Groningse grijper op het vliegtuig naar Jakarta stapt. De wereld wordt straks in ieder geval van tenminste twee kanten aangepakt.
Officieel telt de stad Groningen nu bijna 4000 ‘Stille Krachten’. Een op de zestig inwoners. Ziet u ze? Ik amper. Ze doen hun nuttige werk dus écht in volledige stilte óf ze doen weinig. Dan staan er misschien grijpers stilletjes in allerlei hoekjes weg te kwijnen.
Dat afvalruimers, die uitbundig worden bedankt met teksten op de gemeentelijke vuilniswagens, er tabak van krijgen, begin ik overigens steeds beter te snappen. Opruimen motiveert je pas extra als je resultaat ziet; als er niet steeds meer zooi bijkomt.
Opruimen kan zelfs averechts werken: ik kwam onlangs een oude man tegen die dertig jaar lang de omgeving van zijn flat in Selwerd had schoongehouden. Zijn medebewoners flikkerden decennialang hun troep de straat op omdat ze wisten dat die toch wel werd opgeruimd...
Een collega-vuilzwerver kwam met de suggestie om alle peuken die je bij iemand op de stoep vindt door de bijbehorende brievenbus te gooien. Dat vind ik dan wel weer wat confronterend. Ik probeer daarom maar om met tact, bordjes en wat humor de mensen aan mijn kant te krijgen.
Soms, als ik op de fiets of met de auto langs een zwaar vervuild stukje Groningen kom, neem ik me voor om dat de volgende dag eens even flink aan te pakken. Lopend op weg naar de gespotte plek des onheils pik je dan even hier en daar een peuk, een stukje plastic of een drolletje mee.
Maar wat me altijd weer overkomt, is dat ik de plek waarnaar ik op weg was, nooit bereik. Als ik in de buurt kom is het alweer te laat of donker. Of ik heb domweg geen zin meer. Ook vuilzwervers hebben zo hun grenzen. De oorspronkelijke bestemming blijft knagen, maar helemaal zinloos was je tocht natuurlijk niet. Bij verre reizen zeggen ze toch ook altijd dat je van de reis zelf evenzeer moet genieten als van het doel van die reis?
Een oplossing is misschien dat je met je ogen half dicht naar die vervuilde plek fietst, en niet lóópt. Wat je onderweg tegenkomt is dan jammer maar helaas. In Duitsland zeggen ze: ‘Jeder Konzekwenz führt zum Teufel’. Als je in dit mooie vak te perfectionistisch bent, kom je he-le-maal nergens.
* De stukjes zijn enigszins ingekort voor publicatie bij DVHN.