Afghaanse journalist over vluchten, doodsangsten, chaos op het vliegveld van Kabul en de opvang in Zoutkamp: 'De open vriendelijkheid voelde als een omhelzing'
Saadat Shah Mousavi (vertaling Maaike Borst)Groningen
Saadat Mousavi. Foto: Marnix Schmidt
De Afghaanse journalist, schrijver en dichter Saadat Shah Mousavi (31) vluchtte eind augustus met zijn vrouw en kinderen naar Nederland. De eerste weken zijn ze opgevangen in Zoutkamp, begin oktober overgeplaatst naar Harskamp. Daar wacht hij nog op het eerste gesprek met de IND. Voor Dagblad van het Noorden schrijft hij over zijn ervaringen.
Vechten om te overleven. Van Kabul naar Zoutkamp
Na de val van Kabul, toen Afghanistan in handen kwam van de Taliban, verzonk de stad in absolute stilte. Alles ging dicht, kantoren en winkels. Het eerste wat mensen hoorden en voelden was angst. Anti-Taliban-activisten verscholen zich in hun huizen en sloten hun Facebook- en Twitteraccounts. Anderen renden op volle snelheid naar de luchthaven van Kabul.
Ik zou liegen als ik beweerde dat ik niet bang was. Voor mij als journalist en anti-Talibanactivist was angst voor de dood een natuurlijke reactie. Leven onder de paraplu van de Taliban en hun emiraat is onmogelijk voor iedereen die gelooft in democratie, vrijheid van meningsuiting en gelijke rechten voor mannen en vrouwen.
Het was 18 augustus. De wereld was donker en de nacht was begonnen, ik overlegde met mijn vrouw of we zouden gaan of blijven. Uiteindelijk waren we het eens en namen een taxi naar het vliegveld. We kwamen vast te zitten in het verkeer voordat we aankwamen op Hamid Karzai International Airport en moesten een half uur lopen. Hoe dichter we bij de zuidelijke poort van het vliegveld kwamen, hoe meer geweerschoten we hoorden.
Dat geluid en de drukte van mensen bij de ingang van de luchthaven deden me denken aan de film Titanic. Een tragische scène waarin niemand de ander bij de hand wil pakken en iedereen vecht om te overleven. Mijn vrouw Leila omhelsde onze 4-jarige zoon en ik omhelsde onze 3-jarige zoon en uiteindelijk zijn wij in de massa van mensen terechtgekomen. Iedereen probeerde de Amerikaanse soldaten te bereiken, maar de rij was erg lang, het geschreeuw van vrouwen en kinderen was hartverscheurend.
De situatie van zwangere vrouwen en baby’s, het zien van die donkere taferelen en momenten in de geschiedenis van Afghanistan, is onbeschrijflijk. Terecht is door velen gezegd dat daar geen woorden voor zijn.
Onze strijd om de soldaten te bereiken ging door. Ik was doodsbang voor mijn kinderen en mijn vrouw, dat ze zouden worden vertrapt. Mijn hart trilde. Op een gegeven moment kon mijn 3-jarige zoon niet goed ademen. We zaten vast in een menigte, we schreeuwden maar werden niet gehoord. Geen mens werd gehoord. Het was alsof er op de Dag des Oordeels niemand luisterde, terwijl iedereen gered wilde worden.
Ik viel bijna flauw en gooide alles weg wat ik had, behalve mijn zoon. Het waren moeilijke en pijnlijke minuten. We zaten op de grond, ik kon niet praten of mijn ogen openen. Toen ik een beetje bijkwam zag ik een huilende vrouw die zei dat haar 6 maanden oude baby aan de andere kant van de poort was achtergebleven. Maar niemand lette op haar gehuil, want ook andere families waren niet compleet. De een liet haar man achter, de ander zijn zoon of zijn vrouw.
Een soldaat controleerde onze documenten en we bereikten de tweede controlepost. Het waren veel controles en we wachtten in een lange rij tot de ochtend. We zaten op straat, zonder water of eten. De vermoeide kinderen vielen op onze handen in slaap. Voordat we het laatste checkpoint van Kabul Airport bereikten zaten we van twaalf tot vijf uur ‘s middags in lange rijen, in de chaos van wanhopige vluchtelingen. De soldaten schreeuwden hard omdat ze orde wilden houden, maar dat werkte ook niet, en elke keer brachten ze onrust in de rij.
Uiteindelijk kwamen we aan het einde en werden we naar het vliegtuig geleid. Er stonden meer dan tien militaire vliegtuigen paraat om de vluchtelingen naar verschillende landen te brengen. We stapten het militaire vliegtuig in en vlogen naar Islamabad. We landden midden in de nacht op de luchthaven van Islamabad en werden doorverwezen naar de transitcontrolepost. Pakistaanse agenten cirkelden om ons heen en hoewel ze wisten hoe moe, hongerig en uitgeput we waren, aarzelden ze om ons te ontvangen en te controleren.
Mijn zoon was in mijn armen in slaap gevallen. We hadden geen luiers voor hem, dus maakte hij zijn eigen kleren nat en ook de mijne. Pakistaanse luchthavenfunctionarissen waren drie uur bezig om onze situatie te onderzoeken en verplaatsten ons van het ene naar het andere kantoor. Na een nacht in Islamabad, die niet veel anders was dan die in Kabul, stapten we ‘s ochtends in het vliegtuig.
Op weg naar Nederland veranderde onze stemming. De ontvangst met voedsel en water door de Nederlandse vliegmaatschappij verfriste de kinderen. We waren tien uur in de lucht voordat we Nederland bereikten, het land van de koning. Toen we uitstapten op Schiphol stonden mensen en bussen klaar om ons welkom te heten. Er werd meteen eten uitgedeeld en we werden naar de bus gebracht.
Ik zag de prettige, rustige en groene sfeer van Nederland onderweg naar de opvanglocatie in Zoutkamp. Het zette me aan het denken. Wat is ons aandeel in deze mooie wereld, deze vooruitstrevende wereld? Hoe vervreemd zijn wij Afghanen van echte vrede, door jaren van oorlog, ontheemding, armoede en onrecht. Ik staarde naar de bewolkte Nederlandse lucht en de groene aarde en in mijn hoofd speelde de vraag: wanneer zal de oorlog eindigen?
Toen we met ons gezin bij de opvanglocatie aankwamen, stond een groep Nederlandse medewerkers ons op te wachten. We waren verbaasd over de uitstekende gastvrijheid, volledige service en vriendelijkheid van de Nederlanders. Ze maakten onmiddellijk alles klaar en verdeelden voedsel, kleding, schoenen, toiletartikelen. Deze open vriendelijkheid heelde onze vermoeidheid en zorgen en voelde als een omhelzing.
Op de noodlocaties voor Afghanen, waaronder die in Zoutkamp, werken tientallen COA-medewerkers Foto: ProNews
Zo zacht en vriendelijk. Herinneringen aan Zoutkamp
Op 20 augustus kwamen we aan in het prachtige Nederland, met bus van Schiphol naar Zoutkamp in de provincie Groningen. De vermoeidheid en de angst van het vliegveld in Kabul waren nog steeds bij ons, en het geluid van geweerschoten echode in onze oren.
Het COA-personeel verwelkomde ons hartelijk in het opvangkamp. Zo zacht en vriendelijk als de wind en regen waren, zo behandelden de Nederlanders ons met warmte en liefde. Ze maakten plannen om de kinderen te vermaken, gaven ons wat we nodig hadden en luisterden met een glimlach. Steeds als ik door het kamp liep had ik het gevoel dat Nederlanders de gelukkigste mensen ter wereld zijn. Ik schreef een gedicht waarin ik vroeg of jullie ons, de droevigste mensen op aarde, een glimlach konden lenen.
Meestal zat ik in een hoekje en keek naar de mensen in het kamp. Ik zag orde en wanorde in de massa, het personeel beantwoordde vragen en behoeften kalm en met een glimlach. Ze dachten na over gelijkheid en rechtvaardigheid in alles. Ze zagen geen verschillen, keken niet op ons neer in de manier waarop ze spraken of in hun houding, alsof ze het principe van gelijkheid van kinds af aan hadden geleerd. Sommige Afghanen die voor de Nederlandse ambassade hadden gewerkt vonden dat zij privileges verdienden, maar daar wilde het COA-personeel niet aan.
Fietsen en speelgoed werden wat rommelig uitgedeeld, soms ontstond er ruzie of onvrede. Toen ze zich realiseerden dat Nederland een fietsland was, oefenden vrouwen en meisjes oefenden dagelijks met fietsen. Het werd een belangrijke activiteit, net als wandelen in en rond het kamp. En natuurlijk het eten.
Het voedsel was anders. Afghanen eten vooral vlees en rijst, met veel olie en zout. In het kamp was er veel zuivel, kaas, melk, boter, jam en droog brood. De eerste dagen was het moeilijk om daaraan te wennen, langzaamaan werd het een beetje normaal.
Op een nacht werd mijn zoon ziek. Hij moest vijf keer achterelkaar overgeven, was erg misselijk en had koorts. Met behulp van een tolk sprak ik met een dokter, die zei dat het niet ernstig was en dat we hem thee en ander drinken moesten geven. Ik drong erop aan dat hij zo niet beter zou worden, dat het gevaarlijk was, maar de dokter zei kalm dat ik me geen zorgen hoefde te maken en dat dit in Nederland niet als een ernstig wordt beschouwd. Maar elke keer als we zo’n soort ziekte in Afghanistan krijgen, injecteren de artsen ons met medicijnen. Ik vraag me nog steeds af wat waar is en welk medisch systeem beter is.
Op een dag ging ik met mijn zoon naar Groningen, een schone en drukke stad. De mensen, de wegen, de gebouwen, het landschap, alles was interessant. De meeste mensen waren lang, blank en gelukkig. In tegenstelling tot Afghanen die niet lang of gelukkig zijn. Mijn zoon keek naar de mensen en vroeg: ,,Waarom zijn deze mensen zo groot en hun honden zo klein?’‘ Daar hebben we erg om gelachen.
Vijftig dagen gingen voorbij in het opvangkamp en ik leerde dat ik geduldig moest zijn en niet snel van streek moest raken. Voeg je naar de orde en netheid van de omgeving en vergeet niet te glimlachen. Ik heb het gevoel dat iedereen ons gedrag in de gaten houdt, om te zien of ze in staat zijn om de Europese wetten en omgangsvormen te accepteren. Hoeveel Afghanen passen zich aan, hoeveel proberen hun eigen cultuur en principes hier door te voeren? Het verschilt van persoon tot persoon hoe groot de cultuurschok is. Als je er mentaal niet klaar voor bent om je open te stellen, zul je moeilijke dagen tegemoet gaan.
De dagen in Zoutkamp kwamen ten einde. Op een avond kregen we te horen dat we naar Harskamp moesten verhuizen, dus pakten we onze spullen en gingen naar het zuiden. We namen afscheid van het COA-personeel, dat boos leek dat we niet langer konden blijven. Ik weet niet of ze medelijden met ons hadden, of dat er iets anders aan de hand was, maar op het moment van afscheid stond er tranen in hun ogen.
Saadat Mousavi, vluchteling en journalist, hier met zoon Ali Esfandiar (4) . Foto: Marnix Schmidt
Afghaanse vluchtelingen lopen van de kazerne via de Strandweg naar Zoutkamp. Sommigen beschikken over een fiets. Foto: Geert Job Sevink
Over mijn achtergebleven vriendin Zahra Salahsour. Opdat de wereld de vrouwen van Afghanistan niet vergeet
Ik maak me zorgen om mijn vrienden. Ik lig ‘s nachts in Harskamp wakker van de ongerustheid, ik heb nachtmerries. De omstandigheden in Afghanistan worden elke dag slechter. Honger, diefstal, moord en geweld beheersen het leven van de Afghanen. Ik, een dichter en schrijver, ben gevlucht naar Nederland. Mijn goede vriendin Zahra Salahsour, een succesvolle atlete, is nog daar.
Als ik haar spreek doen mijn hart en ziel pijn. Haar verhaal vertelt het verhaal van de huidige situatie in Afghanistan.
Zahra Salahsour, geboren in 1996, is een Afghaanse vrouw. Jarenlang sportte ze met liefde en passie en ze heeft een hoog niveau bereikt in taekwondo. Sport was een taboe voor vrouwen in Afghanistan, maar moedige en heldhaftige meisjes deden het toch en werden rolmodellen.
Zahra is een van die moedige meisjes, ze wist taboes en stereotypes te overwinnen en werd een vrouwelijke atlete. Ze is lid van de Afghaanse nationale taekwondofederatie waarvoor ze de laatste jaren actief is. Daarnaast is ze coach geweest van het vrouwenvoetbalteam van Afghanistan. Ze heeft veel Afghaanse meisjes leren voetballen. Ook buiten de sport is ze altijd opgekomen voor de rechten van vrouwen en meisjes.
Door de machtsovername van de Taliban in Afghanistan is het leven voor vrouwelijke atleten onmogelijk geworden. De Taliban tolereren geen jonge vrouwelijke leiders en zetten ze gevangen, martelen of vermoorden ze. Zahra kan, als atlete en als lid van de de Sjiitische minderheid, niet leven onder de vlag van de Taliban. Ze houdt zich nu verscholen in Afghanistan, verstopt voor de Taliban, durft niet naar buiten.
Toen ik haar laatst sprak, zei ze met zachte stem en vermoeid hart: ,,Sommige activisten en dissidenten zijn gearresteerd en worden vermist. Ik kan niet eens in mijn eigen huis wonen want misschien vinden ze dat. Ik moet me verschuilen bij vrienden en familie. Hoe lang moet ik van huis naar huis trekken als een gevangene?’’
Wat als zij in de handen van de Taliban valt? Wat als ze gearresteerd wordt?
Afghaanse vrouwen en meisjes roepen de internationale gemeenschap en de Europese Unie op om hen niet te vergeten. Ze hebben het recht om naar school te gaan en te werken, recht op vrijheid van meningsuiting, recht om te leven als gewone burgers. Maar dat hebben de Taliban allemaal onmogelijk gemaakt. Vrouwenactivisten zijn in levensgevaar. Tientallen vrouwelijke rechters en anti-Taliban activisten zijn ondergedoken om te ontkomen aan de Taliban. Afghaanse vrouwen willen dat de internationale gemeenschap, die miljoenen dollars heeft geïnvesteerd in hun groei en ontwikkeling, hen niet alleen laat in deze moeilijke en angstaanjagende situatie.
De vrouwen die vrijheid hebben gekozen verdienen het niet om vergeten te worden.