Albrecht Weinberg is blij met het ereburgerschap van de stad Leer. Foto: Huisman Media
Albrecht Weinberg, 98 jaar en overlevende van de Holocaust, is door de Ostfriese stad Leer benoemd tot ereburger. ,,En daar ben ik erg blij mee.’’
Auschwitz, Bergen-Belsen, de dodenmarsen. Albrecht Weinberg maakte de hel op aarde mee en zag en voelde wat mensen elkaar aan kunnen doen. Toch behield hij zijn levenslust en het vermogen om blij en trots te zijn. En dus laat hij graag de grote oorkonde zien waarop staat dat hij is benoemd tot ereburger van de stad Leer.
Nog maar achtste ereburger
Die eer viel hem te beurt tijdens een plechtigheid in het stadhuis van de Ostfriese centrumplaats. Een zeldzame plechtigheid. ,,Want ik ben nog maar de achtste ereburger’’, vertelt Weinberg.
Hij doet zijn verhaal in de kleine woongemeenschap in Leer, die zijn thuis is en waar hij Gerda Dänekas aan zijn zijde heeft. De vrouw die hem ooit als verpleegster hielp en hem sindsdien op allerlei manieren bijstaat en met hem op pad gaat. Naar Bourtange bijvoorbeeld, om deel te nemen aan het Joodse feest Chanoeka. Naar de stad Groningen waar hij in de synagoge aan kinderen en volwassenen vertelde over zijn leven en waarschuwde voor antisemitisme.
Belangstelling voor andere mensen
Hij is 98 jaar en als je hem vraagt naar zijn lichamelijke gezondheid, antwoordt hij onmiddellijk; ‘Bescheten’. Beschissen. Hij ziet niet meer goed, hij loopt niet meer goed. Maar zijn geest is o zo helder, zijn gehoor in orde en hij is praatgraag. Waarbij opvalt hoe groot zijn belangstelling voor andere mensen is, hoe groot zijn interesse voor wat er in de wereld gebeurt.
Hij is de enige Joodse overlevende van de Holocaust in Leer. ,,De enige in heel Ostfriesland zelfs’’, zegt hij. ,,Toen ik hier terugkeerde, had ik mijn zuster Friedel nog bij me. Maar zij is overleden. Getrouwd? Nee, getrouwd ben ik nooit. Ik wilde geen kinderen op de wereld zetten na wat ik had meegemaakt.’’
Groningen en Drenthe
De wereld was nog in orde toen hij in 1925 werd geboren in Westrhauderfehn. Een dorp nabij Leer waar zijn vader slager was en hij gelukkige jeugdjaren beleefde. De synagoge in de nabijgelegen stad Weener was vertrouwd, de stad Leer en Groningen en Drenthe waren dat ook. Zijn tante in Leer was getrouwd met een man van deze kant van de grens.
Alles veranderde toen Hitler in 1933 aan de macht kwam. ,,Al snel mocht ik niet meer naar mijn eigen school en werd ik op andere manieren buitengesloten. Mijn ouders en mijn broer en zuster ook. In de Kristallnacht in 1938 werd onze synagoge verwoest en werden Joodse families samengedreven. Niemand die ons hielp.’’
Gevangene nummer 116.927
In 1943 werd hij gedeporteerd, eerst naar Berlijn waar hij dwangarbeid moest verrichten. Daarna naar het vernietigingskamp in Auschwitz. Wat hij daar meemaakte, kan hij moeilijk beschrijven. Gevangene nummer 116.927 was hij, dat getal staat nog altijd in zijn arm getatoeëerd. Zwarter dan zwart waren zijn dagen en nachten daar. Eén keer scheen er de zon; hij trof er zijn broer Dieter aan. ,,Met z’n tweeën hebben we Auschwitz overleefd.’’
Hij overleefde ook de dodenmarsen. Toen de Russen Auschwitz naderden, moesten hij en de andere gevangenen het kamp verlaten. ,,In de bittere kou moesten we lopen, vele kilometers lang. Onderweg stierven velen, uitgeput, mishandeld. De weg achter ons was vol met doden.. Dat waren de dodenmarsen. Erger kon niet.’’
Meer dood dan levend en vol haat
Hij belandde uiteindelijk in het concentratiekamp Bergen-Belsen waar de Geallieerden hem bevrijdden. Hij was meer dood dan levend en zat vol haat. ,,Als ik toen een pistool had gehad, had ik bij wijze van spreken alle Duitsers dood geschoten.’’
Hij wilde niet in Duitsland blijven, niet zich weer in Ostfriesland vestigen. Zijn ouders waren vermoord, zijn broer en zuster hadden wel overleefd. ,,Met mijn zuster ben ik naar New York gegaan en heb ik een eigen vleeshandel opgebouwd. Praten over Auschwitz deed ik nooit, alleen met Friedel.’’
Amerika werd zijn land, Engels zijn taal. Van Duitsland wilde hij niets meer weten. Familie had hij daar ook niet meer want zijn broer, die wel daar was gebleven, was kort na de oorlog gestorven. In 1985 echter lag er plots een brief van de stad Leer in de bus. Die nodigde voormalige Joodse inwoners uit voor een bezoek. ,,Ik smeet die uitnodiging in eerste instantie weg. ‘Wat moet ik daar’, dacht ik. Maar uiteindelijk zijn Friedel en ik toch gegaan.’’
Ander klimaat
Hij trof een ander Leer aan, een stad waarin een heel ander klimaat heerste. Meer bezoeken volgden en in 2012 keerden hij en zijn zuster definitief terug. Duits werd weer zijn taal. Friedel overleed niet veel later maar eenzaam werd hij niet. Gerda Dänekas stond hem bij en bovendien zocht hij andere mensen op. Hij ging naar scholen toe om kinderen te vertellen over zijn leven en zijn gruwelijke belevenissen. Ook aan deze kant van de grens deed hij zijn verhaal. Waarschuwen voor antisemitisme, dat wilde en wil hij. ,,En dat is nodig ook, want in deze tijd zie je weer veel onverdraagzaamheid.’’
Mede vanwege die inspanningen voor een betere wereld heeft hij het ereburgerschap gekregen van de stad die hem indertijd verstootte. En waar zijn dunk van de mensheid niet hoog meer is, is hij wel weer van Leer gaan houden en zeker van bewoners ervan die dicht bij hem staan. Hij is ook van plan altijd in Leer te blijven. ,,Mijn broer en zuster liggen hier begraven. En ik heb naast hen een plekje gereserveerd. Ja, ik blijf hier.’’
Wrang
Bruno Schachner, al tientallen jaren politicus in Leer, is een van degenen die dicht bij Albrecht Weinberg staan. Hij was ook een der sprekers tijdens het verlenen van het ereburgerschap. Een onderscheiding die, heel wrang, zo zegt Schachner, ook ooit aan Adolf Hitler werd verleend. ,,Dat gebeurde uiteraard toen Hitler aan de macht was. Heel veel gemeenten in Duitsland maakten hem toen ereburger. Na de oorlog heeft onze stad dat natuurlijk meteen weer ingetrokken.’’