Ingelijste foto die Nico Jesse van Hendrik Werkman maakte. Greet Werkman - van Leeuwen schonk deze aan Glaudé. Foto Peter de Kan
Rijwielhandelaar Eelke Glaudé schreef een beklemmend verslag over zijn laatste uren in de gevangenis met kunstenaar Hendrik Werkman die op 10 april 1945, enkele dagen voor de bevrijding, met negen anderen in Bakkeveen werd gefusilleerd. Geert Lameris en Jikke van der Spek verwerkten het met anderen tot het boek Twee vogels in één beklemmende kooi dat vanaf maandag in de winkel ligt.
De gevel van het monumentale huis op de Hereweg 1 draagt nog steeds trots de naam Glaudé, hoewel de gelijknamige rijwielhandelaar er in 1985 na een halve eeuw mee ophield. Een enkeling die zich herinnert dat Glaudé ooit een begrip was. En bijna niemand die weet dat Eelke Glaudé in de oorlog dagenlang een cel deelde met de beroemde kunstenaar Hendrik Werkman. De twee sloten vriendschap en Glaudé zag hoe de kunstenaar in de nacht van 9 april werd weggevoerd om nooit meer terug te keren.
Het is de eerste keer dat het verslag in zijn geheel wordt gepubliceerd. Lameris vond het hoog tijd dat een groter publiek dit verhaal eindelijk leert kennen. ,,Het is een onbekend verhaal dat een ander licht werpt op de laatste uren van deze bekende kunstenaar.’‘
Jikke van der Spek en Mieke van der Wal namen de tekst onder handen. ,,Sommige passages ontroeren, andere zijn beklemmend’’, vindt Van der Spek. ,,Zoals het moment waarop de celdeur opengaat en Glaudé niet weet of hij nu wel of niet wordt doodgeschoten. Twaalf jaar later schrijft hij op aandringen van kunstenaar Job Hansen, een vriend van Werkman, een verslag over zijn laatste dagen met Werkman.’‘
Geert Lameris en Jikke van der Spek bij oude panden fietsenmaker Glaudé. Foto Duncan Wijting
Op 2 april 1945 kijkt Glaudé met een bezwaard hart toe hoe de Duitsers aan de Hereweg mensen aanhouden en rijwiel na rijwiel in beslag nemen. De fietsen worden voor zijn winkel netjes op een rij gezet. En dan knapt er iets bij hem. Al die mensen die het zonder fiets moeten doen. Hij schrijft: ‘Deze brutale overrompelende diefstal was reeds meer voorgevallen, doch bij het aanschouwen van dit, werd mij het deze keer te machtig.’
Glaudé stapt naar buiten en waarschuwt mensen dat ze voorzichtig en ongemerkt moeten maken dat ze wegkomen. Ongeveer tachtig fietsers ontspringen zo de dans. Maar als hij een buurtgenoot waarschuwt, gaat het mis. ‘(...) Deze beste kerel was zichtbaar dankbaar, maar even te vlot, en ging rechtsomkeert zó naar de overkant, en zette zijn rijwiel achter zijn woningdeur. ‘k Dacht nog even, ‘’hoe onvriendelijk en dom’’, doch op dat moment was mijn lot gevallen. Plotseling dook enige meters voor mij op een jonge groene politie, een Groninger in groen uniform, welke een revolver op mij richtte, en zeer hard hard ‘’halt’’ schreeuwde.’
Glaudé belandt in het beruchte Scholtenhuis bij Robert Lehnhoff van de Sicherheitspolizei, gevreesd vanwege zijn gewelddadige verhoren. In de portefeuille van de rijwielhandelaar zijn bezwarende papieren gevonden. Lehnhoff wil namen horen, trekt een pistool en drukt de loop tegen het hoofd van Glaudé. Die zwijgt. ‘Wetende dat als ik één naam noemde zeker 12 gezinnen ‘’er aan’’ gingen, werd ik gesterkt in de gedachte, liever te sterven, dan te verraden, hoe vreeslijk moeilijk dit ook geweest is.’
Het is niet helemaal duidelijk waarom Glaudé dit schrijft, wellicht dat de gevonden papieren op verzetsactiviteiten wezen waar ook anderen bij waren betrokken.
Viering van het veertigjarig bestaan van de firma E. Glaudé op 28 oktober 1966. Geheel rechts: Eelke Glaudé Bron particuliere collectie
Dan begint de marteling. Hij wordt afgetuigd. Maar Glaudé blijft zwijgen. Hij moet zich uitkleden en Lehnhoff wapent zich met een ploertendoder. ‘Nu werd het vreselijk. Tientallen keren sloeg hij uit alle macht op mijn rug en zitvlak, en had ik op het laatst geen gevoel meer, dus ook geen pijnen, en dacht mijn bewustzijn te verliezen.’
Maar Glaudé zwijgt. Ze brengen hem naar het Huis van Bewaring. Alles, behalve zijn trouwring - hij krijgt deze niet van zijn vinger - wordt hem afgenomen. Een Duitse bewaker duwt hem een cel in. Drie gezichten staren hem aan. Willem Vasbinder en Abel Sanders zijn gearresteerd op verdenking van ‘terrorisme’. Glaudé zal nooit te weten komen waarom Hendrik Werkman werd gearresteerd. De kunstenaar uit Leens die later een drukkerij aan de Lage der A in de stad begon, zit sinds 13 maart vast. Ze zijn zichtbaar blij met de ‘nieuwkomer’ die ze weet te vertellen dat de geallieerden al in Arnhem zijn.
Sanders verdwijnt als eerste. Glaudé: ‘Enige dagen na mijn komst werd hij op een middag weggeroepen en kwam na enige uren teug en huilde vreselijk. (...) De arme jongen hadden ze enige uren in verhoor gehad, en hadden hem sigaretten laten roken en cognac laten drinken, voorafgegaan door thee en gebak. Als laatste hadden ze gezegd dat hij binnen een paar dagen onder de keien lag.’ Sanders wordt ‘s nachts uit de cel gehaald. ‘Hij droeg een zeer sterke bril, en zag volgens hem zonder bril praktisch niets. Deze bril vergat hij, en dat is voor hem misschien een groot voorrecht geweest, daar hij nu bij zijn ontvoering en aanslag weinig gezien heeft.’
Vasbinder wordt vrijgelaten zodat de rijwielhandelaar en de kunstenaar overblijven. ‘Wij spraken veel samen en werden goede vrienden, het was alsof we elkaar reeds jaren kenden, we waren geheel op elkaar aangewezen, we waren 2 vogels in één beklemmende kooi met zes tralies.’
Rechts rijwielhandel E. Glaudé circa 1950.
Fotograaf onbekend, Groninger Archieven
Op 9 april gaat ‘s nachts de deur open. Een harde stem vraagt naar Werkman. De oude kunstenaar staat tollend van de slaap op. ‘Ik zei zeer zacht tegen hem, dat hij wel naar een kamp zou gaan. Meer troostwoorden kon ik in deze verschrikkelijke situatie niet vinden.’ Werkman trekt zijn kleren over zijn pyjama aan. ‘Hij stond gebogen voor me, en reikte mij zijn hand en drukte die stijf in de mijne, en stamelde ‘’het gaat je goed vriend Glaudé, doe allen de groeten van mij.’’
Hij mist zijn vriend vreselijk. ‘Ik miste die mooie trouwe kop voor me, ik miste zijn eigen gebaren, zijn mooi zijn, in al zijn eenvoud, en werd hem niet uit mijn gedachten kwijt.’
Tot zijn verbijstering wordt hij enkele dagen later vrijgelaten. Het is vrijdag 13 april. Haren, zijn woonplaats, wordt bevrijd. De Canadezen trekken Groningen binnen. Hij ziet hoe overal de Nederlandse driekleur wordt gehesen. Hij praat urenlang met zijn vrouw, gaat uitgeput naar bed, maar de slaap wil niet komen. De volgende dag pakt hij zijn hengels en gaat naar het Paterswoldsemeer. ‘Het bulderde steeds nog in de verte, het was nog oorlog. Onze stad kreeg zijn beurt. ‘’Arme mensen’’, dacht ik, ‘’en ik zit hier in de vrijheid, in die heerlijke natuur.’’
Hij is zijn vriend nooit vergeten. ‘Naast mijn werkbureau hangt je portret, en elke dag zie ik je.’