De Wijk, het begin van de Duitse bezetting. Tiener Koob Veneman krijgt een briefje onder de voordeur geschoven. ‘Als Koob Veneman zich niet meldt bij het arbeidsbureau, dan staan we niet voor zijn ouders in.’
Hij schrikt. „Dat heb ik dus maar schoorvoetend gedaan.”
Lange tijd hoort Veneman niks van de arbeidsdienst (Arbeitseinsatz), een eerst vrijwillige en later verplichte tewerkstelling in de Duitse oorlogsindustrie. Tot halverwege 1943 weer een bericht komt. Veneman moet zich melden, om zes uur in de ochtend. Eerst naar Meppel, vanuit daar met de trein naar het Duitse Peine. Niemand weet precies wat hem te wachten staat.
Doe het niet, roept zijn moeder hem na. „Maar ik zei: ik ga heen en ik kom weer.” Zijn vader brengt hem weg. „Mijn moeder trok me nog aan de jas. Die wilde het echt niet. Ze had veel verdriet. Ze had maar één zoon.”
Veneman schrijft haar elke week een brief.
Schilder
Koob Veneman (101) groeit op als enig kind in de Wijk. Hij werkt in de zaak bij zijn vader, een schilders- en behangersbedrijf en drogisterij aan het Veenhovenplein. Ook de eerste oorlogsjaren – als er tenminste verf voorhanden is.
De familie Veneman woont in een groot huis, samen met Koobs grootmoeder. Er is ook ruimte voor onderduikers. Aan het begin van de oorlog vangt het gezin een Joodse man op. „Wij hadden een voorraad behang van de familie Wolf. Die zijn op tijd weggekomen. Zij hebben ervoor gezorgd dat wij hem kregen. Max, heette hij geloof ik. Een oudere man, ik schatte tegen de vijftig”, herinnert Veneman zich. „Die deed vluchtelingenwerk verderop in het dorp.”
Max zou als enige de hele oorlog blijven.
„Dat ik weg moest, dat ik mijn vader en moeder alleen moest laten… Dat heb ik het allerergste van de oorlog gevonden.’’
Klap met een geweerkolf
In Peine, een Duitse stad in deelstaat Nedersaksen, komt Veneman in 1943 aan in een kamp. Een grote ruimte met stapelbedden, ingedeeld in drie delen. Een apart stuk voor de Russen, voor de Belgen, en voor de Nederlanders. „Ik zie ze nog voor me. De Russen hadden zakken om, met daarop de letters SU. Bij ons stond een H, van Holland”, vertelt Veneman.
De groep wordt verdeeld langs een pad aan het spoor. Daar moeten de mannen stenen hakken met een houweel. Elke keer als er een trein nadert, waarschuwen ze elkaar om beurten. „De Duitsers die op ons letten, toeterden pas op het allerlaatste moment. Die hadden zo’n hekel aan ons.”
Ook Veneman geeft de groep een seintje dat ze aan de kant moeten. Een Duitser ziet dat, wordt kwaad en stoot Veneman met zijn geweerkolf keihard in het middenrif. „Ik heb er nog last van”, zegt Veneman, wijzend naar de plek. „Ik kon dat werk ook niet meer doen.”
Na een ziekenhuisopname via het Rode Kruis belandt Veneman bij een man met een schilderzaak, nog steeds in Peine. Tegenover de schilderzaak woont een vrouw, bij wie Veneman kan slapen. „Ze waren wel aardig, maar ik voelde me bij haar niet thuis. Ze zei nooit goedemorgen of goedemiddag, maar altijd heil Hitler.”
Veneman doet vooral schilderwerk bij mensen thuis, veelal boeren, bij wie hij ook te eten krijgt. Elke ochtend brengt een jongen van de Hitlerjugend (die overal voor allerhande klussen worden ingezet) hem met de trein naar zijn werkopdrachten. „Dan zei hij tegen de anderen: nicht sprechen, das ist ein Ausländer. Dat stondtrouwens ook aangeplakt in de trein: De vijand luistert mee. Dat vond ik heel erg, die beschimping.”
Onderduiken
Met de kerst 1943 gaat de Duitse schilder ertussenuit. Veneman kan wel een paar weken vrij krijgen, als hij zich 6 januari maar weer meldt. Dat komt Veneman goed uit: zijn vader is 22 december jarig. Als cadeau krijgt hij van de schilder een sigaar mee.
Als Veneman thuiskomt in De Wijk, weet hij niet wat hij aantreft. „Ik wist helemaal niet wat er hier gebeurde. Ja, ik was in Duitsland ook wel eens bang geweest. Als er vliegtuigen overgingen, was ik benauwd. Maar ik wist niets, want de brieven van mijn vader en moeder kwamen soms niet over”, vertelt hij. „De oorlog werd steeds erger. Het loopt niet goed af zo, zeiden ze.”
Veneman heeft zich amper in een stoel laten zakken, als zijn moeder hem indringend aankijkt. „Ze zei: Koob, jij gaat niet meer weg. We hebben een plek voor je.” Veneman duikt onder.
Eerst via het verzet in Steenwijkerwold, daarna bij zijn oom en tante in Hoogersmilde. Zijn neef Jan Nobbe heeft er een bakkerij en is actief voor het verzet. Dat gaat goed, tot Nobbe wordt verraden en naar het Scholtenhuis in Groningen wordt afgevoerd. Veneman moet weer weg. Zijn vader regelt vervoer van garagehouder Berendsen uit De Wijk, die hem veilig terug naar huis brengt.
Duitser thuis
In de loop van 1944 vliegt de schrik Veneman opnieuw om het hart. Hij, zijn ouders, zijn oma en Max krijgen een Duitser gehuisvest. In huize Voorwijk, een monumentaal huis in het dorp van de adellijke familie De Vos van Steenwijk, runnen de Duitsers een telefooncentrale. Die Duitsers kunnen daar niet allemaal slapen, dus worden ze her en der ondergebracht. Zo ook bij de familie Veneman. Zoon Koob is immers in Duitsland, dus is er een kamer vrij, toch?
„Niks aan te doen, zei mijn vader.” De Duitse man komt elke avond na acht uur thuis. „Hij was heel aardig, notaris van beroep”, weet Veneman nog. Zo zitten ze daar, elke avond. Te kaarten bij de petroleumlamp. De Duitser, de Joodse man, de arbeidsonderduiker en zijn grootmoeder, zegt Veneman met een twinkeling in zijn ogen.
Weet de Duitser dan niet dat Max en hij daar ondergedoken zitten? Of heeft hij wel vermoedens, maar besluit hij er niks mee te doen?
Veneman heeft het nooit geweten. „We waren er gewoon helemaal aan gewend. Mijn vader was er niet gelukkig mee, en mijn moeder al helemaal niet. Maar het was niet anders.”
Bevrijding
Na de oorlog bedankt de Duitse notaris de familie voor alle goede zorgen, en vertrekt. Veneman heeft hem nooit meer gezien. Ook Max vertrekt. Neef en verzetsman Jan Nobbe overleeft het Scholtenhuis en komt thuis. Maar garagehouder Berendsen, die hem veilig thuis heeft gebracht vanaf zijn onderduikadres, komt in de problemen.
„Ik zag hem in de stoet foute mensen lopen. Die moesten door het dorp marcheren”, herinnert Veneman zich. Berendsen heeft mensen voor de Duitsers vervoerd naar het vliegveld Havelte en is vastgezet. Zijn vrouw vraagt Venemans vader een brief te schrijven. Dat doet hij.
5 Oktober 1945. Ondergetekende Jan Veneman, schilder te De Wijk, verklaart dat hen Heer J. H. Berendsen, autobedrijf te De Wijk, zijn zoon Koob Veneman voor wie als onderduiker gevaar dreigde te Smilde, in zijn auto in de maand Augustus 1944 naar de Wijk heeft vervoerd, waarvoor en vader en zoon de heer Berendsen zeer dankbaar zijn.
Berendsen komt vrij. Hij houdt er een fikse boete aan over.
Oproep: wat maakte u mee tijdens de oorlog?
Tot aan Bevrijdingsdag publiceert Dagblad van het Noorden elke week een interview met een ooggetuige van de Tweede Wereldoorlog. Het zijn verhalen van gewone mensen die in uitzonderlijke situaties terechtkwamen, of juist heel weinig van al het oorlogsgeweld meekregen en vertellen hoe het dagelijks leven eruitzag. Weet u nog veel over die periode en wilt u uw verhaal vertellen? Dan komen wij graag met u in contact! U kunt een mail sturen naar annique.oosting@dvhn.nl.