Lamert Kieft döt verslag van de gebeurtenissen in zien woonplaots, argens in Zuudwest-Drenthe. Beeld: Coen Berkhout | Midjourney
In een humeurige doch landerige stemmink hing de journalist Anton J. ter Brake (27) achter diens bureau van de plaatsenlijke courant De Heidepost alhier welke jammer genoeg een tikje van de sensatie is.
„Er gebeurt hier he-le-maal niets in dit gat joh”, mompelde de journalist Ter Brake. „Nooit es een fijne plofkraak, nooit es een lekker uitslaand brandje waarbij een hele woonwijk volledig in de as wordt gelegd, nooit es een frauderende politici die de boel grandioos verneukt hiero, nooit es een militaire helicopieter die naar beneden komt lazeren: helemaal niks. Gatver, wat een dooie bende”, aldus de journalist Anton J. ter Brake.
Lege fles
Hier aangekomen of daar trad een manspersoon binnen en wel de bekende amateur-archeoloog Johannes Witting alhier, welke het humeur van de journalist Ter Brake er niet beter op maakte. „Kijk, daar komt de professor weer es een potje zaniken”, aldus hij. „Wat is er nóú weer joh, je stoort geweldig; ga weg”, doch trok de amateur-archeoloog Johannes Witting hem hier niks van aan.
„Meneer Brake: de geschiedenisse mut herschreven worden!”, aldus hij op triomfantenlijke wijze en uit een plastieken tas een lege fles tevoorschijn trok. „Asteblieft heur”, aldus Johannes Witting, „hoe knapt oe die veur de kop, meneer Brake? Nou?” doch riep dit bij de journalist Anton J, ter Brake slechts bevreemdink op.
Rechtstreeks uut de prehistorie
„Huh?”, aldus hij, „een lege fles Apfelkorn? Wat mot ik met die Duitse shitzooi joh?”, met een smerig gezicht alhier. „Apfelkorn is inderdaod starke draank uut Duutslaand”, bevestigde Johannes Witting hem, „mar weej wel waoras ik die flesse evunden hebbe dan? In ’t grote hunebed achter Kloetenbarg! Kiek, ziej wel hoe troebel as het glas is? Dat is namelijk in een eeuwenlang geomorfisch processe deur de bodem omhoog ewarkt. Dat dizze flesse, meneer Brake, kump rechtstreeks uut de prehistorie!”
Voordat de journalist Anton J. ter Brake de kans kreeg dat hij totaal niet in deze rotzooi geïnteresseerd was, voer de amateur-archeoloog Johannes Witting reeds voort. „In wetenschappelijk opzicht betiekent dit dat de hunebedden niet ebouwd bint deur Drenten, mar deur Duutsers!”, aldus hij, „en waor döt de zwaore, lompe constructie van dizze Duutse hunebedden oens drekt an dèenken? Júístum Van Putten: an de Duutse bunkers uut de Tweide Wereldoorlog! Meneer Brake, hunebedden bint niks aans as de veurlopers van de Duutse bunkers, de Hünnebünkers!”
‘Aan feiten heb ik niks’
„Nou professor joh, ik moet je eerlijk bekennen: ik vind het he-le-maal niks”, meende de journalist Anton J. ter Brake, „boeie! As je me nou kwam vertellen dat er bij die hunnebunkers gruwelijk gevochten is met talloze bloedige slachtoffers: ja, dan had ik er misschien nog net effe een tweekolommertje van door kenne slingeren naar de voorpagijn. Maar zo is het niks joh; slappe zooi. Gatver.”
„Nou meneer Brake, dat zol best ies kunnen, van dat vechten”, meende Johannes Witting, „ik rèeken van wel, mar ik mut der eerlijk bijzeggen: het wetenschappelijk bewies hierveur he‘k nog niet en ik mut mij wel an de feiten holden, of niet dan”, aldus hij. „Aan feiten heb ik niks joh”, aldus de journalist Ter Brake, „getallen mot ik hebben, daar hebben de abonnees recht op. Dus hoeveel dooien en gewonden mag ik noteren joh? Voor den draak ermee; een miljoen? Twee? Hou je vooral niet in” en de journalist Anton J. ter Brake voor de zekerheid een nulletje extra noteerde. „Ik weet genoeg joh, de ballen”, aldus hij en wenkte dat Johannes Witting wel weer gaan kon.
Niet veel later kon men de journalist Ter Brake achter diens toetsenscherm zitten zien te tikken. ‘Zeer gruweljke slachtings en bloedbaden bij hunnebunkers’, aldus het toetsenscherm, ‘miljoenen over klink gejaagt. Hele bevolkings uitgeroeit; regering deed weer niks’.