Weiland met hoog gras en veel bloemen. Foto: Siep van Lingen
Oude natuur is verdwenen uit Nederland. Maar, vindt Kester Freriks, als we het landschap weer als één geheel zien in plaats van als som van bestemmingsplannen, kan er plek zijn voor grutto’s, stallen én mensen.
Vooral weilanden vormden in mijn jeugd de natuur. Weiden en akkers met boerderijen, vee, vogels, goudgele korenschoven, sloten met kroos en knotwilgen erlangs. Ook in moerassen, zandverstuivingen, duinen en bossen kwam ik vaak, maar het waren de landerijen waar ik opgroeide, rondom de stad Groningen in de Ommelanden en later in Twente, die me aantrokken.
Het was begin jaren zestig, weilanden waren nog échte weilanden. Een stier in de wei was niet bijzonder. Ik hielp boeren bij het hooien, bij het melken met de hand of het opschonen van de waterpoelen die bij elke boerderij hoorden, naast de mestvaalt die niet was afgedekt. In mijn kleren kroop de kruidige geur van hooi of de scherpe lucht van kuilvoer.
Ik was er getuige van dat een stier een koe dekte, veiligheidshalve moest ik me schuilhouden achter een stalraam. Ik leerde dat kalveren biest kregen, de voedzame eerste melk van een koe die had gekalfd. ’s Avonds als ik thuiskwam vond mijn moeder wel eens een veldmuis in mijn schoudertas of zat er een stekelbaars in mijn laars.
Van jongs af aan boeide me de band tussen mens en natuur, tussen boer en dier en tussen akkerbouwer en grond.
Maar is dit alles natuur? Is boerennatuur niet een contradictie? Het grootste deel van Nederland is in cultuur gebracht boerenland of platteland. En dat begrip boerenland is allesbehalve eenduidig.
Er vallen niet alleen kleinschalige boerderijen met hun intieme erven onder, maar ook het moderne, geïndustrialiseerde land, begroeid met monotoon raaigras en overheerst door megastallen. Dat maakt boerennatuur tot een ingewikkeld onderwerp.
Groene woestijnen
Het mooiste voorbeeld van kleinschalige, ‘oude’ natuur is de beroemde schoolplaat ‘In de weide’ uit 1910 van M.A. Koekkoek. We zien een vredig tafereel van een weiland met knotwilgen, eenden in de sloot, ooievaars, een boerenzwaluw, een kievitsnest en een tussen de bomen verscholen boerderij. Verderop wat koeien. Dit is boerenland met een hoge biodiversiteit.
Lijnrecht daartegenover staat het hedendaagse platteland dat leeg en doods is, arm aan biodiversiteit mede door veelvuldig gebruik van pesticiden. Het zijn groene woestijnen, zonder bloemen, vogels of vlinders. En met steeds minder vee buiten op het land.
Dit is echter wel het landschap dat ons goeddeels omringt en dat voor een groot deel het aanzien van Nederland bepaalt. Ruim de helft van ons grondgebied heeft een agrarische bestemming als grasland, akker- en tuinbouw. Bos- en duinnatuur vormen een vijfde van het landoppervlak.
Het is juist het boerenland dat de laatste tijd sterk onder druk staat, onder meer door de stikstofcrisis, gebruik van landbouwgif en de klimaatverandering. Praten we over de Nederlandse natuur, of die nu agrarisch is of niet, dan lijkt een versregel van dichter J.C. Bloem uit 1945 het overheersende sentiment te vertolken, de eeuwig geciteerde tweede regel uit het gedicht ‘De Dapperstraat’.
Natuur is voor tevredenen of legen. En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant, Een heuvel met wat villaatjes ertegen.
De Duitsers hebben tenminste Goethes Über allen Gipfeln ist Ruh, de Fransen Rousseau’s filosofie dat de mens die in de natuur of als plattelandsmens leeft echt vrij is, onafhankelijk en onbedorven. De Engelsen koesteren I Wandered Lonely as a Cloud van romanticus Wordsworth.
En wij hebben dat ene vers dat suggereert: natuur speelt in ons land nauwelijks een rol. Bos- of duinnatuur niet, boerenlandnatuur evenmin. Let eens op het jaartal van het gedicht, nu tachtig jaar geleden.
Omineus
Het verlies van boerennatuur roept zorgen op. Daarom is het niet zo verwonderlijk dat onlangs de Canon van de Nederlandse boerennatuur is verschenen. Auteur Dick de Vos, die ook de Canon van de Nederlandse natuur schreef, brengt het agrarische leven in beeld aan de hand van vijftig karakteristieke akker- en weilandgewassen, boerderijdieren en zelfs de wijnrank, de snoek, het voedselbos, de sluipwesp en de mossel.
Misschien was het beter geweest het boek een canon van de verloren boerennatuur te noemen, want er spreekt nostalgie uit de lijst, waaraan de verzuchting van Bloem als motto is meegegeven. De Vos benoemt weliswaar de teloorgang van biodiversiteit, maar de oorzaken daarvan, zoals de kwalijke intensieve veehouderij en de megastallen, laat hij onderbelicht.
Bio-industrie had een eigen hoofdstuk moeten hebben. Dat geldt ook voor milieu- en dierenactivisme. Je kunt in een canon van het boerenland je ogen daarvoor niet sluiten.
De regels van Bloem heb ik altijd omineus gevonden, niet vanwege dat ‘tevredenen’ of ‘legen’ maar vanwege de onheilspellende vraag: ‘wat is natuur nog in dit land?’ Alsof Nederland ooit échte natuur kende. Stel dat de dichter eens in de fonkelogen van een wolf had gekeken, in ons land, had hij het vers dan ook geschreven?
Bovendien introduceert hij een tegenstelling die uitentreuren gebruikt wordt: de aangeharkte achtertuin versus echte, wilde natuur.
Die laatste heet tegenwoordig ook ‘nieuwe natuur’, met varianten als ‘nieuwe wildernis’, ‘plas-dras’ en liefst de woestere variant ‘oerrrnatuur’. Het zijn ongekend populaire begrippen, zowel onder beleidsmakers als natuurliefhebbers. Wie ze bezigt, leeft in de veronderstelling dat het niet zo slecht gesteld is met Nederland natuurland.
De termen doen vermoeden dat we natuur opnieuw kunnen maken. Het aloude boerenland is in dit opzicht passé, nieuwe natuur vormt het perspectief.
Nieuwe natuur kent als definitie het „teruggeven van grond aan de natuur”. Zo kent Nederland tal van nieuwe natuurgebieden en nieuwe wildernissen, zoals de Ooijpolder bij Nijmegen, de Biesbosch, de Oostvaardersplassen of de Onlanden vlak onder de stad Groningen. In enkele gevallen, zoals in de Biesbosch en de Onlanden, was dit oorspronkelijk boerenland. Die grond is onteigend.
Schaalvergroting
Eén blik op het buitengebied en het eerste wat we zien zijn megastallen met voedersilo’s. Schaalvergroting is sinds de jaren vijftig en zestig het meest bepalend voor het Nederlandse landschap. De ruilverkaveling heeft zo goed als alle kleinschaligheid weggevaagd.
Als reactie kwam een jaar of tien geleden het begrip ‘landschapspijn’ in zwang. Het is ook de titel van een onthutsend boek door Jantien de Boer, journalist bij deze krant. Zij voelt pijn op het Friese platteland, waar door intensieve veehouderij weidevogelsoorten als de grutto, boerenzwaluw en leeuwerik dramatisch achteruitgaan. Grazige weiden verdwijnen onder het asfalt van raaigras. Insecten vinden er geen voedsel meer. Bloemen bloeien er niet of nauwelijks.
De harde realiteit is dat Nederland kampioen biodiversiteitsverlies is in Europa en zelfs wereldwijd. De levende wereld om ons heen is aan het verdwijnen. Op akkers, in weilanden en in de bossen wordt het steeds stiller. De afgelopen eeuw is ruim 80 procent van de oorspronkelijke flora en fauna in Nederland verdwenen.
Een andere, eerdere ingreep dateert van rond 1900. De teloorgang en het verlies van natuur konden volgens beleidsmakers en natuurliefhebbers voorkomen worden door natuur op te sluiten en af te schermen in reservaten, die toepasselijk ‘natuurmonumenten’ heetten. Op die manier zou echte, wilde natuur behouden blijven. Het landschap werd opgesplitst; zo ontstond een spanningsveld tussen natuur en niet-natuur.
Hoe loffelijk het idee ook was natuur te redden met reservaten, het wekt ook de suggestie dat daarbuiten géén natuur hoeft te zijn. Een veronderstelling met verregaande consequenties, want ze maakt het boerenland vogelvrij.
Rigoureuze scheiding gaat voorbij aan half-natuurlijke landschappen die je vooral in het boerengebied aantreft, zoals hooilanden, rietkragen, knotwilgen, sloten, boomsingels, kronkelbeken, meidoornhagen, erfbeplanting, open stallen en akkerranden. Bij uitstek plekken waar mens en natuur samenkomen, en waar van oudsher een grote biodiversiteit heerst.
Door alle natuur buiten de reservaten tot niet-natuur te bestempelen, lopen er breuklijnen door onze groene omgeving: hier echte natuur, ginds het ‘natuurloze’ boerenland. Een versplinterd landschap is het resultaat.
In zijn belangwekkende boek Filosofie van het landschap (1970) wijst antropoloog Ton Lemaire op de gevoelens van ‘afscheid’ die hem bevangen doordat de technologische maatschappij de „luister van de landschappen” aantast. De teloorgang van landelijkheid noemt Lemaire zowel ‘onttovering’ als ‘onthistorisering’. Het is land zonder geheugen.
Volgens hem was het geen goed idee natuur op te sluiten in afzonderlijke gebieden – tegenwoordig ‘wildparken’ of ‘nationaal park’ geheten – waar de nieuwe natuur van nu gedijt. Want in de tijd gegroeide ‘oude’ natuur is onherroepelijk verdwenen.
Compensatienatuur
Om het lot van oude boerennatuur te begrijpen zou iedereen de roman Dit is mijn hof (2015) moeten lezen van de Vlaamse auteur Chris De Stoop, een boerenzoon uit de grensstreek van Zeeuws-Vlaanderen. De hoeve plus landerijen van zijn familie en die van tal van boerenfamilies uit de nabije omgeving worden onteigend ten gunste van nieuwe natuur. Ook de mensen moeten weg, hun hoeven worden gesloopt om ruimte te maken voor ‘compensatienatuur’. Dit alles om de uitbreiding van de Antwerpse haven te rechtvaardigen.
Maar, stelt De Stoop, het „barstte van de natuur” rond de oude boerenhoeven; zwaluwen, vleermuizen en uilen nestelden er, in de fruitbomen die gerooid moesten worden, broedden zangvogels.
De schrijver durft het als een van de eersten aan om de wrange keerzijde van de zo geroemde nieuwe natuur of nieuwe wildernis te benoemen. In zijn visie is die ‘geschiedenisloos’. Dit is mijn hof getuigt van liefde voor het juist steeds zeldzamer geworden landelijke landschap: „Een bloeiende boomgaard, een wiegend korenveld, een weiland vol koeien, dat is nu geen echte natuur meer.”
Of deze observatie: „Kijk, ze zijn weer natuur aan het maken.” Dit legt de auteur in de mond van een boer die bulldozers het vruchtbare boerenland ziet omploegen om er plas-dras van te maken.
Het denken in compensatienatuur en het afrasteren van ‘echte’ natuur in reservaten lijkt zo een vrijbrief om oude natuur kapot te maken en op te offeren. Het heeft iets vals geruststellends, alsof het dan wel goed komt met die natuur.
Maar waarom? Waarom moeten we ons land opdelen in reservaten of parken, breuklijnen trekken en vervolgens aanwijzen wat wel en geen natuur is? Waarom is de ene soort meer natuur dan de andere? Zo te denken verhindert de noodzakelijke verwondering, een gevoel van lotsverbondenheid en verwevenheid met álles wat leeft. Waarom staat de zeearend of bever als natuurfenomeen hoger dan de kievit of korenbloem? Is de kluut meer natuur dan kroos?
Zoals Filosofie van het landschap, Landschapspijn en Dit is mijn hof allemaal aantonen, is de scheiding tussen boerenlandnatuur en nieuwe natuur heilloos en uiteindelijk funest voor de biodiversiteit. Om de impasse tussen oude en nieuwe natuur te doorbreken is er een kans: de kleinschaligheid terugbrengen in het boerenlandschap.
De grootschaligheid wint het helaas nog steeds, maar gelukkig nemen tal van bezorgde boeren initiatieven om die verloren canon te redden of te herstellen.
Het is lastig de weg te wijzen naar de juiste maatregelen voor de toekomst van de natuur in ons land- ter-grootte-van-een-krant. Misschien om te beginnen die dichtregel nooit meer citeren of als motto gebruiken, want die slaat elk gesprek over natuur dood.
Er zouden mogelijkheden moeten komen het landschap als eenheid te zien, als plek waar uiteenlopende soorten natuur een gedroomd mozaïeklandschap vormen van weiden en boomgaarden, akkers, houtwallen, singels, zandheuvels, schaduwbomen, sloten, poelen. Dit brengt ons waar het allemaal mee begon: de vanzelfsprekende verbondenheid tussen de mens en de natuur. Bloem zou er net zo gelukkig zijn, of nog gelukkiger, als in de Dapperstraat.
Kester Freriks is een Nederlandse schrijver van romans, verhalen, gedichten, toneelstukken en essays