Onze schoonmaakster stopt ermee. We kwamen elkaar ‘s ochtends tegen bij de achterdeur, min of meer toevallig, want meestal ben ik al weg als zij komt, en toen zei ze: „Ik moet je iets vertellen.”
De schoonmaakster werkt al zo lang bij ons dat het lijkt alsof ze er altijd is geweest. Vrouw met zilvergrijze haren en een meisjesachtig vrolijke blik. Ze komt eigenlijk niet om te poetsen, ze komt om ons huis gezellig te maken. Daar wordt ze blij van, schoonmaken is bijzaak.
Ze zet de knuffels van de jongste olijk neer, ordent de parfumflesjes van de oudste, zet de boeken op volgorde van grootte bij elkaar, plukt bloemen uit de tuin om op tafel te zetten, verstopt steevast de afstandsbediening. Wanneer de jongens iets kwijt zijn, geven ze haar de schuld. Meestal onterecht. Als zij iets verplaatst, oogt het altijd beter.
Nooit vluchtig contact
Die ochtend had ze de tranen in haar ogen staan. Haar besluit stond vast, toch kreeg ze het bijna niet over de lippen. Het wordt te zwaar, ze is al achter in de zestig, maar ze zal het zo missen. Ons huis is ook een beetje haar huis. Niemand die zo hard om onze chaos kan lachen als zij.
„Goed dat ik je tegenkom”, zei ze. „Ik wilde je dit wel persoonlijk vertellen maar ik wist niet hoe.”
Onze schoonmaakster doet nooit aan vluchtig contact. Ze heeft ook geen mobiele telefoon. Als je haar iets wilt doorgeven (dat er een kind ziek is, dat school de eerste drie uur vrij heeft gegeven of dat we weer vergeten zijn dat het vakantie is) kun je niet volstaan met snel een berichtje.
Gewoon even appen
Bellen is bij haar nog écht bellen. Eerst vragen hoe het gaat, dan vertellen waarvoor je belt, niet ophangen voordat je van elkaar weet wat de plannen voor die dag zijn. Al komt het soms slecht uit, het is altijd een verademing. Ik zie op tegen een hulp die ik gewoon even kan appen met de vraag of ze een half uurtje later kan beginnen.
Die ochtend stonden we buiten, naast het waslijntje waaraan ze na gedane arbeid altijd dweil en vaatdoekjes ophangt – en die wij pas vlak voordat ze weer komt in de wasmachine gooien.
Ik gaf haar een knuffel, zij zuchtte van opluchting dat het hoge woord eruit was. Samen keken we naar de jonge poes die om onze voeten trippelde. „Ze is nog steeds bang voor de stofzuiger”, zei ze, en ging aan de slag.