‘Sorry, ik ben later. Blijf maar niet op. Vrouwelijke collega moet alleen de nachtdienst in en de groep is onrustig.’ Het is een appje van de man, die voor een zorginstelling in het Noorden werkt. De groep bestaat uit cliënten die kampen met psychische of psychiatrische stoornissen, vaak in combinatie met een verslaving.
Ik kijk opzij naar mijn dochter op de bank, die mocht opblijven totdat papa thuis zou zijn. Dezelfde dochter die een paar dagen terug met een bak popcorn op schoot voor de televisie toekeek hoe haar vader tijdens hun filmavond op stel en sprong naar een crisissituatie moest. Het is niet de eerste keer dat ik zo’n berichtje krijg en ook voor haar is zo’n mededeling niet nieuw. Gelukkig is ze vooral trots op haar vader ‘die mensen helpt’.
Ook ik vind het fijn dat hij de vrouwen op zijn werk extra bijstaat. Nog niet zo lang geleden liepen de rillingen over mijn rug toen ik als eindredacteur van deze krant de berichten ‘begeleidster (26) jeugdzorginstelling Emmen doodgestoken’ en ‘ex-kindsoldaat uit Sierra Leone vast op verdenking misbruiken woonbegeleidster’ onder ogen kreeg. Beiden zouden we het niet op ons geweten willen hebben dat zoiets verschrikkelijks met een collega van mijn man gebeurt, puur omdat een van ons erop staat dat hij thuis op tijd aan de eettafel zit.
Toch steekt het wel een beetje. Want in een ideale wereld zou hij de afweging tussen collega en gezin niet hoeven maken. Dan staan er altijd twee personen op een groep, zitten er vanwege agressie-incidenten en te hoge werkdruk niet meerdere collega’s ziek thuis en zijn er voor een hoger loon en meer waardering makkelijk nieuwe zorgenthousiastelingen te vinden.
Voor toegewijde hulpverleners stopt de zorg voor anderen nooit. Dat hoeft ook niet. Maar waar ik onderhand wel klaar mee ben, zijn mijn grote zorgen om de Nederlandse zorg…