Het was maar een klein bericht, maar wel eentje in alarmerende kapitalen: kinderen spelen minder buiten. Dat doen ze niet voor het eerst, ook vorig jaar en dat jaar daarvoor speelden de Nederlandse kinderen minder buiten dan de kinderen van het jaar ervoor.
Het onderzoek was niet geheel correct uitgevoerd omdat het dit jaar in maart plaatsvond en vorig jaar in mei, waardoor elk kind het minder buitenspelen weet aan ‘slecht weer’, maar toch bleef het volgens de onderzoekers een feit dat kinderen elk jaar minder boompjeklimmen, stoepranden en Annemaria-koekoeken. Dat is een probleem want buitenspelen is goed voor ogen, hersenen en motoriek. Bovendien, kan ik uit eigen ervaring aanvullen, is buitenspelen een prima oefening in magisch denken.
Want hoewel ook ik met zelfgemaakte pijl-en-bogen door struiken tijgerde, was ik tijdens mijn buitenspeeluren voornamelijk op zoek. Op zoek naar een heilige graal die ik als zoon van het platteland zo snel mogelijk diende te vinden. Het hele jaar door, dus ook in augustus of november, zocht ik naar het kievitsei. Het was alleen spijtig dat niemand mij ooit had uitgelegd hoe zo’n kievitsei er precies uitzag.
Ook een kievit had ik nog nooit gezien
In mijn hoofd kon een kievitsei van alles zijn. Eerst dacht ik aan een normaal kippenei, maar groter, want hoe vonden kievitsmoeders hun eieren ooit terug in het lange gras? Toen dacht ik aan een kleiner ei, zeer moeilijk vindbaar en van goud bovendien, want waarom werd de eerste anders aangeboden aan de koningin? Op de lange middagen dat ik door weer en wind door weilanden ploegde, nam het kievitsei de vorm aan van tennisballen, doorzichtige knikkers, snoepbanaantjes, om weer terug te redeneren richting eieren die zo goed op het omringende grasveld leken, omdat ze gelegd werden door de camouflagekoninginnen van het dierenrijk. Ook een kievit (geen idee hoe die eruitzag) had ik immers nog nooit gezien.
Op dat punt liep ik in een sloot. Nu loopt een kind niet vanzelf in een sloot, maar ik vond dat je wel een beetje moet afzien om waardig genoeg te wezen om het ei te vinden. Zonder queeste geen beloning en dus ging ik vlak langs slootkanten banjeren tot het water in mijn laarzen liep. Als ik eenmaal natte sokken had, kon een natte broek er ook nog wel bij, totdat ik tot mijn navel door het slootwater waadde. Er heilig van overtuigd dat ik elk moment een ei zou vinden, of beter gezegd het ei mij.
Ik wist dat ik naar huis moest
Dat gebeurde niet. In plaats daarvan begon het te schemeren en wist ik dat ik naar huis moest. Beschaamd omdat ik nog steeds geen ei had, beschaamd omdat ik wist dat ik mij in de schuur tot mijn onderbroek uit moest kleden, mijn drijfnatte kleren in een emmer moest stoppen, waarna ik richting douche moest sprinten, de stank van blauwe modder door het hele huis. Een schaamte en stank die mij niet weerhielden om de volgende dag met mijn zoektocht verder te gaan.
De onderzoekers stellen in hun persbericht dat ieder kind ‘recht op een buil’ heeft. Ik pleit voor het eierrecht. Een heilige graal die de lol en noodzaak leert van het zoeken zonder vinden. Een ei dat in een kinderhoofd gelegd wordt, waarna het op zekere leeftijd verdwijnt en je je leven lang op zoek kunt naar een ei dat dat gat kan vullen.