Het duizelt De Rechter ... honderd jaar Nederlandse krantenstrips. Dat zijn heel veel figuren. Bovenste rij (vlnr): Panda, Thijs IJs, Tante Patent, Bulletje & Boonestaak, Kick Wilstra, Eric de Noorman, Tripje, Wipperoen, Snippers, S1ngle.
Tweede rij: Pa Pinkelman, De Stamgasten, FC Knudde, Elsje, In de Wolken, Vader & Zoon, Tekko Taks, Koning Hollewijn.
Derde rij: Floor, Arman & Ilva, Paulus, Kappie, Appie Happie, Rechter Tie.
Links naast de krant (van boven naar beneden): Kapitein Rob, Brammetje Fok, Liefde & Geluk, Kraaienhove, Anton Dingeman.
Rechts naast de krant: Bommel & Tom Poes, Dirkjan, Sigmund, Heinz, Boes, Professor Pi. Bron: Jesse van Muylwijck.
Honderd jaar geleden verscheen in Rotterdamsch Nieuwsblad de allereerste Nederlandse krantenstrip: Nieuwe Oostersche Sprookjes. Sindsdien is de strip niet meer uit de krant weg te denken.
Met deze woorden introduceerde striptekenaar Henk Backer (1898-1976) de eerste krantenstrip van Nederlandse makelij. publiceerde al een strip – – die van de werd overgenomen. Deze bleek een enorm succes, het liedje was razend populair.
De allereerste Nederlandse krantenstrip 'Nieuwe Oostersche Sprookjes' verscheen honderd jaar geleden. Foto: Hebel, Frank von
De eerste Nederlandse krantenstrip
Het smaakte naar meer. Een groeiend aantal kranten fleurden hun lange, grijze kolommen op met vrolijke tekeningen. Avonturiers, detectives, helden, tragische figuren, Vikingen, piloten, zeemannen, geleerden, een heer van stand en een bijzonder ongetalenteerd voetbalteam bestormden de pagina’s. Lezers sloegen de kranten elke dag geroutineerd open op de pagina waar hun held ze een nieuwe glimlach bezorgde.
Het aanbod was divers, zo leert een blik in van dinsdag 15 oktober 1968. Op deze dag – wanneer de krant dreigend meldt dat een influenzavirus uit het ‘Verre Oosten’ onze contreien nadert – zorgen op pagina 4 voor verstrooiing.
presenteert op dezelfde dag het nieuws dat de Sovjet-Unie vooralsnog geen plannen heeft om naar de maan af te reizen. Gelukkig is er op pagina 2 nog die er niet voor terugdeinst buitenaardse avonturen te beleven. De ruimtevaarder deelt de pagina met en.
Wat direct opvalt: het zijn bijna allemaal feuilletons. Een groot contrast met de huidige generatie krantenstrips waarin doorgaans in drie plaatjes een grap – in vaktaal – wordt verteld, met slechts incidenteel een vervolg.
De Grote Drie van de Nederlandse strip: Toonder, Kresse en Kuhn
De Nederlandse krantenstrips die tussen 1945 en 1965 verschijnen, boeken zoveel succes dat ons land na de Verenigde Staten wereldwijd het tweede exportland van krantenstrips wordt. De Grote Drie in de gouden jaren van de (vervolg)krantenstrip zijn Marten Toonder (1912-2005), Hans G. Kresse (1921-1992) en Pieter Kuhn (1910-1966), respectievelijk met , en .
Toonder raakte geïnspireerd door de comics die zijn vader, een kapitein uit Warffum, meebracht uit Amerika. Iets waarvoor de Nederlandse stripwereld vader eeuwig dankbaar mag zijn. Vanaf 6 februari 1933 stond Toonders strip in . Dat was zijn allereerste krantenstrip. Direct daarna maakt hij voor , van 1934 tot 1938.
Marten Toonder, de grootmeester van de Nederlandse strip. Foto: Jan Zeeman
Meer dan honderd tekenaars vonden tijdens en na de oorlog werk in de Toonder Studio’s en ondergingen de invloed van deze selfmade vakman, die wist hoe je een goed verhaal moest vertellen, hoe je dat moest tekenen en hoe je dat aan iemand kon uitleggen.
Voor een hele generatie stripmakers was Toonder een klankbord, een inspirerende coach, die inzicht verschafte in het vak en beginners moed insprak om zichzelf verder te ontwikkelen. Zoals zijn stripfiguur Heer Bommel altijd zei ‘als je begrijpt wat ik bedoel,’ zo begreep Marten Toonder wat zijn tekenaars in hun verhalen en met hun hoofdfiguren bedoelden – vaak nog beter dan de tekenaars zelf.
Tot 1965, wanneer Toonder naar Ierland verhuist, vormden de Toonder Studio’s in Amsterdam een geweldige leerschool voor talloze tekenaars, te vergelijken met de werkplaats van Rubens in het begin van de 17de eeuw. Tientallen krantenstrips zagen in die periode het licht, die werden afgedrukt in honderden dagbladen over de hele wereld.
Toen de verkoop van krantenstrips achteruitliep en de Toonder Studio’s weinig meer voortbracht concentreerde Marten Toonder zich op zijn Bommelstrip – in het tekenwerk aanvankelijk geholpen door Dick Matena en Fred Julsing, daarna jarenlang door Piet Wijn. Zij maakten de potloodtekeningen, waarna Marten Toonder ze met meesterhand in inkt zette.
Heer Bommel en Tom Poes. Bron Toonder Compagnie
Bijna alle Bommelverhalen bedacht en schreef Toonder zelf, verhalen waarin hij de maatschappij observeerde en beoordeelde via zijn zelfgeschapen universum van dieren-en mensenfiguren. Filosofie, religie, wetenschap, economie en ecologie, psychologie, oeroude begrippen, mythische figuren en legenden, dat alles vormde voor hem bruikbaar materiaal. En daarbij verrijkte hij ook nog eens de Nederlandse taal met nieuwe woorden: denkraam, minkukel, zielknijper.
De Grootmeester van de Nederlandse strip vond veel van zijn inspiratie in zijn nieuwe vaderland dat met mythen en legendes is doordrenkt. Kleinzoon Irwin Toonder (58) werd geboren in Ierland en woonde jarenlang naast zijn grootvader. ,,Mijn vader – Eiso Toonder – was zijn oudste zoon. Mijn ouders gingen op huwelijksreis naar Ierland en vonden het er fantastisch. Maar ik heb mijn grootvader daar nooit echt leren kennen, daarvoor had hij het te druk. Pas in de laatste vijf jaar van zijn leven kwamen we nader tot elkaar.''
,,Ik was wel bekend met heer Bommel en Tom Poes, maar ik was geen fan. Ik ben nu eenmaal deels Engelstalig opgevoed. Dat vond hij vreselijk. Later heb ik nog wel eens naar het Engels vertaald, gewoon als zakcentje. Dat vond ik trouwens wel een leuke strip, net als die natuurlijk op mijn overgrootvader was gebaseerd. Maar Ierland was voor mijn grootvader Marten natuurlijk een fantastisch land. De Ieren hebben een soort folklore die helemaal past bij zijn verhaalstijl.’’
Hans G. Kresse kreeg een oproep van de Wehrmacht
Een van de tekenaars die in de oorlog bij Toonder aanklopte was de jonge Hans Georg Kresse. Toonder plaatste hem eerst op de animatieafdeling waar de latere schepper van meewerkte aan een reclamefilm voor Andrélon. De jonge tekenaar voelde gedurende de oorlogsjaren de hete adem van het Duitse bewind in zijn nek. Zijn vader was een Duitser die onder meer werkte als eerste violist bij het Concertgebouworkest.
Hoewel Kresse in Amsterdam werd geboren gold hij als Duitser, omdat zijn vader zich nooit laten naturaliseren. Het duurde dan ook niet lang of hij kreeg een oproep voor het Duitse leger. ,,Eenmaal in Duitsland forceerde hij een voetblessure’’, vertelt zijn dochter Anka Kresse (59). ,,Hij werd bedlegerig en kreeg verzorging. Vervolgens veinsde hij een zenuwziekte en deze redde hem uiteindelijk uit het Duitse leger en zo kwam hij weer in Amsterdam terecht. Maar hij moest zich steeds opnieuw laten keuren. De spanning was heel erg groot.’’
Hans G. Kresse, striptekenaar van Eric de Noorman. Bron Familie Kresse
Toonder bedolf zijn jonge talent onder de opdrachten. Ze bedachten een nieuwe heldenstrip die door Kresse wordt geschreven en getekend. Op 6 juni 1946 debuteerde in de Vlaamse krant , een jaar later verscheen de stoere Viking in Nederlandse kranten.
De gevechten, de ontdekkingsreizen, de ontberingen: alle avonturen begonnen in zijn werkkamer in Maarn op de Utrechtse heuvelrug. ,,We woonden als jong gezin Kresse op de Fazantenlaan in het huis met de sequoia aan de rand van de voortuin’’, herinnert Anka Kresse zich.
,,Mijn vader had een werkkamer naast mijn slaapkamer aan de achterkant van het huis. De vloer ervan was bekleed met rood linoleum en lucifers. Twee wanden bedekt met gevulde boekenkasten. Hij bezat duizenden boeken. Er was destijds nog geen internet. Mijn vader was echt een wandelende encyclopedie. Vooral van geschiedenis en culturele antropologie wist hij veel.''
,,Voor het raam stond zijn werktafel en daar links naast hing een grote foto van het Apache opperhoofd Goyaałé (Geronimo 1829-1909). Rechts ervan de deur naar het balkon. Als je zijn kamer binnenkwam stond tegen de wand rechts naast de deur het wat diepere kastje met stevig tekenpapier en andere materialen.’’
,,Mijn vader wilde niet gestoord worden. Hij werkte van 12 uur ’s middags tot middernacht. Uit de werkkamer kwam geluid. Mijn moeder deed de opvoeding, dat was de afspraak. ‘Ik ben aan het werk’, zei hij toen ze elkaar leerden kennen.’’
Eric de Noorman.
En werken deed hij. ,,Neuriën betekende dat er lekker gewerkt werd. Afwisselend getik, een hoog belletje en geratel gaf aan dat er werd er getypt. En als mijn vaders eigen stem klonk, dan was dat de stem van zijn innerlijke dialoog. Mijn vader had geen lage spreekstem, maar wel een heel laag bereik. Soms demonstreerde hij dat zingend.''
,,Als wij naar school gingen sliep hij en als wij naar bed gingen werkte hij nog. Aan tafel en in de tuin ontmoetten we elkaar. Dan was hij gezellig, heel grappig of stil en ook streng. Handen wassen voor het eten was verplicht. Vergeten betekende een tik erop met de platte kant van een mes.''
,,Maar mijn kleine ongewassen hand werd ook zacht vastgehouden tijdens onze wandelingen door de Kaapse bossen. Waar ik de kabouters zag die hij me aanwees en hij de vrijheid voelde die zo essentieel voor hem was. Die plek in Maarn vertegenwoordigde ruimte, avontuur en bescherming voor mij, als klein meisje en ongetwijfeld op een andere manier voor Hans Kresse, de man die mijn vader was.’’
Kuhn werkte vooral ‘s nachts
was niet het enige maritieme avontuur dat via Nederlandse kranten bij de abonnees binnenvoer. Ook was ongekend populair. De voormalige verzetskrant publiceerde vanaf december 1945 de avonturen van de immer pijprokende zeeman die met zijn hond en onafscheidelijke metgezel Skip het kwaad bestreed.
Pieter Kuhn (1910-1966) voerde de lezers mee naar de meest exotische plekken op aarde maar ook ver daarbuiten: van broeierige jungles waar nog dinosauriërs rondzwerven en de bittere kou van het poolgebied tot de achterkant van de maan die hol bleek te zijn.
Pieter Kuhn op zijn werkkamer in Hilversum. Bron: Pieter Kuhn Stichting.
De reizen van ontstonden op een niet afgetimmerde zolder in een huis aan de Van Beuningenstraat 23 in Hilversum. „Daar had hij zijn atelier en liet hij zijn fantasie de vrije loop”, herinnert jongste dochter Jeannette Kuhn (70) zich.
„Als we thuiskwamen van school brachten we hem altijd een kop thee of koffie. Daar zat hij achter zijn tekentafel, omringd door zijn kasten vol boeken en naslagwerken, te tekenen en schrijven. Hij werkte vooral ’s nachts. Voor de rust en stilte. Hij sliep uit tot een uur of tien, dan kwam hij naar beneden.”
Oudste dochter Marga (82): „In die kamer hing een heel fijne sfeer. Ik weet nog dat ik af en toe bij hem mocht zitten en op een rode Corona schrijfmachine wat zat te tikken.”
De cover van het eerste stripalbum van Kapitein Rob.
Maar het getik is verstomd, de langlopende avonturen bestaande uit plaatjes met blokken tekst zijn vervangen door korte grappen die – net als de feuilletons – meestal uit drie plaatjes bestaan. Toch denkt Irwin Toonder dat er nog plek is voor een authentiek stripfeuilleton.
,,Een aantal verhalen van Toonder over bijvoorbeeld klimaatverandering en vreemdelingenmigratie is nog altijd actueel. Ook de toenemende macht en invloed van de wetenschap was een terugkerend thema. Ik denk dat hij bij het behandelen van corona naar het thema vrijheid zou hebben gekeken. De ontstane tweedeling zou hij zeker interessant hebben gevonden, maar ik denk niet dat je hem op een pro of contra had kunnen betrappen.’’
Toch zou ook heer Bommel niet aan een – in elk geval gedeeltelijke – update ontkomen. ,,Bommel die tevreden een pijpje opsteekt? Nee, dat kan echt niet meer.’’
Vrouwen in de hoofdrol
In de eerste krantenstrips speelden vrouwen een bijrol, volgens de toen heersende opvattingen. Winonah voedde de kinderen op en wachtte tot Eric de Noorman thuiskwam van zijn avonturen, en Tante Pollewop smeerde broodjes voor Pa Pinkelman. Maar langzamerhand kwam daar verandering in, en publiceerden kranten ook strips met een zelfstandige en doortastende vrouw in de hoofdrol.
Jan Dirk van Exter bedacht in 1947 een slimme rechercheur. De strip stond onder andere in . Almere herdenkt hem met een Jan Dirk van Exterstraat en een Rikki Visserstraat. Tien jaar later schreef Lo Hartog van Banda de strip , over een modeontwerpster in Parijs.
De dialogen in de balloons werden afgewisseld met dagboekteksten van de heldin. Jan Wesseling en Thé Tjong-Khing namen het tekenwerk voor hun rekening. In 1961 kwam George Mazure met (in LC), een verpleegster voor Unicef, en in 1970 met , een criminoloog..
De strip Marion.
In 1962 maakten Annie M.G. Schmidt en Fiep Westendorp de strip voor onder meer . Tante Patent is eveneens zelfstandig en doortastend, maar ook een keurige mevrouw die dolgraag eens met de reisvereniging naar Mallorca wil.
In het verhaal krijgt ze een Batavier in een berevel over de vloer, die de leider wordt van de Impulsieve Beweging, waarbij alle mannen hun primitieve impulsen mogen volgen. Na vijftig jaar is dit verhaal nog altijd actueel.
Sinds 2000 staat de strip in de dagbladen, over drie single vrouwen die werken in een ziekenhuis. Nog wel getekend en geschreven door twee mannen (Hanco Kolk en Peter de Wit), maar met Barbara Stok ( en Aimée de Jongh () kwamen er, veertig jaar na Fiep Westendorp, meer krantenstrips over vrouwen, getekend door vrouwen.
Was Fiep Westendorp dan de eerste Nederlandse vrouw die een krantenstrip tekende? Nee, die eer komt toe aan Mies Deinum (1907-1985), die in 1939 en 1940 de krantenstrip en maakte, voor een aantal dagbladen waaronder . Haar naam leeft verder in haar kinderboeken en in het Mies Deinumplantsoen in Almere.
Scheepvaart
Het water is een deel van de Nederlandse identiteit. Dat is te zien in de spreekwoorden van onze taal, in de schilderkunst, de literatuur en … de krantenstrip.
Bulletje en Boonestaak maakten een wereldreis op het schip van hun vaders, de stuurman en de kapitein. Marten Toonder bedacht , een kleine besnorde sleepbootkapitein, gebaseerd op zijn eigen vader, Marten sr, die gezagvoerder op de grote vaart was geweest.
is het alter ego van tekenaar Pieter Kuhn, die zelf een fervent zeiler was. Ook kon niet zonder zijn Vikingschip. Een van de beste Eric-verhalen is getiteld . Piet Wijn bewerkte het beroemde boek van Johan Fabricius, tot krantenstrip.
Al deze tekenaars legden er eer in om schepen en boten zo natuurgetrouw mogelijk te tekenen. Gerrit Stapel, die tekende – een strip die in de 18de eeuw speelde, over de VOC – was erg trots op een compliment van Marten Toonder senior, dat hij de schepen en de zeilvaart zo goed tekende.
Pieter Kuhn was in staat een -strip terug te vragen van de drukkerij als hij een katrolletje verkeerd had getekend. Mocht er toch een kleine fout doorglippen, dan leverde dat vaak een brief van een oplettende lezer op.
Brammetje Fok
Er is ook een strip die niet realistisch maar vrolijk-naïef is getekend, zonder zich veel aan te trekken van details of perspectief: . Van 1964 tot 1971 stonden de avonturen van deze schipper, die zonder zijn scheepskat Karo en zijn papegaai Tutu geen enkele reis zou beginnen, in het en andere kranten.
Tekenaar Bart van Leeuwen en schrijver Cor Docter maakten samen de verhalen, die soms ook bij de actualiteit aanhaakten. Zo ontmoet Brammetje in 1967 een stel dolgedraaide discjockeys op een piratenzendschip. Degenen die destijds op de voorpagina lazen over Radio Veronica en Radio Noordzee konden bij Brammetje Fok verder lezen over Radio Poppedijn en Radio Hoezee.
Sciencefiction
Verre planeten, verbazingwekkende techniek en vreemde samenlevingen. Jules Verne zag het al aankomen. Toen in de jaren 50 de Sovjet-Unie en de VS de eerste raketten de ruimte inschoten werd sciencefiction erg populair.
met als ondertitel is de titel van een sciencefictionstrip die in 1958 en 1959 in stond. Tekenaar Henk Alleman is inmiddels 93 en de laatste uit de generatie die al in de oorlog werkte in de Toonder Studio’s.
Piloot Storm. van Henk Sprenger verkende ook vreemde planeten. De strip stond zelfs in Iran in de krant, met Arabische teksten. De bijgaande illustratie is uit een Franse krant. Ook publiceerde deze strip in de jaren 60.
Absoluut hoogtepunt in het genre is , geschreven door Lo Hartog van Banda en getekend door Thé Tjong-Khing. In het eerste verhaal gaan Arman & Ilva naar een planeet waar nog echte bomen groeien, en zien ze voor het eerst appels hangen (de schrijver baseerde zich losjes op Adam en Eva).
Khing kan als geen ander gezichtsuitdrukkingen tekenen en spanning scheppen met licht en donker, en Hartog van Banda bedacht intelligente verhalen met een sterke psychologische lading. Van 1969 tot 1976 stond de strip in en . De verhalen zijn onlangs heruitgegeven in prachtige boeken.
Paulus de Boskabouter
Een van de grote tekenaars van de Nederlandse krantenstrip is Jan van Oort, beter bekend als Jean Dulieu (1921-2006). Hij gaf zijn baan als violist bij het Concertgebouw op om zich helemaal aan het tekenen te wijden.
Dulieus eerste Paulus-stripverhaal, waarmee hij in 1946 in begon, telde uiteindelijk liefst 3571 stroken! Het hielp de autodidact zowel zijn stijl van tekenen als zijn schrijfvaardigheid te ontwikkelen.
Paulus en de eikelmannetjes van Jean Dulieu
Dulieu was een veelzijdig kunstenaar en een echte perfectionist. Hij gaf ook poppenkastvoorstellingen en maakte radiohoorspelen en grammofoonplaten van Paulus, waarbij hij alle stemmen voor zijn rekening nam.
Hij bouwde zelf een tructafel om Paulus-tekenfilms te maken. Voor zijn meesterwerk vond hij nieuwe schildertechnieken uit, en maakte hij vijftig schitterende aquarellen. Het boek werd ook in Amerika uitgebracht.
Tussen 1973 en 1977 stond een aantal nieuwe Paulus-verhalen in . In een ervan raakte Eucalypta per ongeluk buiten de stripplaatjes, en probeerde ze Salomo te ontdoen van zijn staartveren. Dulieu maakt hiervan een prachtige serie, waarin hij letterlijk dacht.
,,Een van mijn oudste herinneringen heeft ook te maken met Jean Dulieu’’, herinnert Jesse van Muylwijck zich. De tekenaar van is geboren in Groningen. ,,Toen ik 4 was namen mijn ouders mij mee naar mijn opa en oma die in de Kleine Pelsterstraat woonden, midden in de stad. Mijn broer en ik stapten daar uit de auto, maar ik liep per ongeluk de verkeerde kant op, de Herestraat in''
,, In de drukke winkelstraat was ik vlot uit het zicht van mijn ouders. Zo liep ik een tijdje onbekommerd door de binnenstad, zonder te beseffen dat ik verdwaald was, tot een agent mij opmerkte en me vergezelde. Hij vroeg me vriendelijk wat voor boek ik bij me droeg. Ik liet het hem trots zien: van Jean Dulieu. Even later werd ik herenigd met mijn opgeluchte ouders, en zo kwam het toch nog goed met mij.’’
Panda
is niet alleen de langstlopende Nederlandse krantenstrip – van 1946 tot 1991 – het is ook de meest geëxporteerde strip. De strip stond van Finland tot Australië in de krant, en had in Frankrijk zelfs een tijdje een eigen tijdschrift. In de jaren 50 werd de strip geschreven door Lo Hartog van Banda, die van talloze strips het scenario voor z’n rekening nam en later ook dat van de tv-serie .
werd onder anderen getekend door de Engelsman Harry Hargreaves. Die tekende de strip als ballonstrip voor de Engelse en andere buitenlande kranten. Voor de Nederlandse dagbladen werden de ballons daarna met verf weggehaald en de witte plekken ingetekend, en werd de strip hier gepubliceerd als strip met ondertekst.
Hartog van Banda schreef de strip dus eerst in het Engels en daarna in het Nederlands. Hij vergiste zich weleens in het Engels, maar als dat een grappig effect opleverde en paste bij de karakters liet Hargreaves het staan.
Panda was de langstlopende Nederlandse krantenstrip. Bron Toonder Compagnie
Het allereerste verhaal begon op 23 december 1946 en werd toen nog geheel getekend en geschreven door Marten Toonder. In dit verhaal voerde hij sluwe vos Joris Goedbloedop, een gentleman-oplichter. Daarop ontving Toonder een brief van een krantenredactie dat dit niet door de beugel kon. Een oplichter in een kinderstrip!
Marten Toonder gaf daarop Joris Goedbloed een gastoptreden in het Tom Poes-verhaal waarop opnieuw een reactie kwam dat dit niet kon, want dit was de figuur uit hun strip ... en deze brief was afkomstig van dezelfde redactie! Joris Goedbloed keerde terug in en daarna werd er niet meer over gesproken.
Joris Goedbloed was enorm populair en droeg sterk bij aan het succes van . Later keerde de slimme vos toch af en toe terug in , zoals in het verhaal Toen in 1977 een ballonstrip werd, geschreven en getekend door Piet Wijn, verdween hij zelfs helemaal uit deze strip en dook hij vaker op in de avonturen van Bommel en Tom Poes.
In de Wolken
verscheen van 1970 tot 1977 in en. De schrijver was niemand minder dan dichter Kees Stip (Veenendaal 1913-Winschoten 2001), die ook schreef onder het pseudoniem Trijntje Fop. Hij schreef veel gedichten over dieren; een van de bekendste heet en deze bok heeft een standbeeld gekregen in Siddeburen.
De tekenaar was de vorige maand overleden Groninger Nico Visscher (1933-2021), die 32 jaar lang een dagelijkse cartoon en een wekelijkse politieke cartoon maakte voor . Hij won ooit de in Montreal, de belangrijkste internationale prijs voor cartoonisten. Zijn bekendste tekening is mogelijk die waarbij in de ruimte een raket zweeft, waarin iemand zegt ‘Zozo meneer Ockels, u komt dus helemaal uit Groningen!’
In de wolken was een populaire strip van Groningse makelij die in Nieuwsblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant verscheen. Foto: Hebel, Frank von
Toen eenmaal in de krant stond kwam een man zich bij de makers aanbieden als ‘Swan Features Syndicate’. Zijn burgernaam was De Zwaan. Kees Stip woonde toen in Gorssel en daar kwam men bij elkaar, waarbij De Zwaan beloofde met deze strip de wereld te zullen veroveren, als hij als hun agent kon optreden.
Kees Stip, een echte dierenvriend, had toen een kraai te logeren die hij op een snelweg in erbarmelijke toestand had aangetroffen. Deze vogel kwam ook even bij het gesprek zitten. Hij leek vooral toenadering te zoeken in de kontzak van De Zwaan en viste er een briefje van vijf gulden uit – en was gevlogen met de buit. Na een tijdje bleek dat het beloofde internationale succes van de strip uitbleef, waarop Nico aan Kees vertelde dat dit het enige geld was dat zij van Swan Features ooit te zien zouden krijgen.
Vooroorlogse jaren
In de vooroorlogse jaren waren de meeste strips nog voor de kleintjes bedoeld, en de verhalen stonden dan ook op de kinderpagina of in het kinderhoekje in de krant. De tekst, altijd onder de plaatjes, was vaak op rijm. Ouders lazen ze voor. Het wemelde in de avonturen van die tijd van de muisjes, konijntjes en kabouters – met uitzondering van , twee kwajongens die een wereldreis maakten.
De serie werd getekend door George van Raemdonck, die ook bekend stond als vlijmscherp politiek tekenaar, en geschreven door A.M. de Jong, auteur van en vele andere kinderboeken. De strip verscheen in het socialistische dagblad en de makers hadden er geen problemen mee om hun helden naaktzwemmend of kotsend in beeld te brengen. Het zorgde voor opgeheven vingertjes van pedagogen.
Er spreekt een vrolijke branie uit de verhalen, en toen de strip om financiële redenen na negen jaar werd gestopt kwamen er zoveel verontwaardigde reacties binnen dat terugkeerden en nog jarenlang nieuwe avonturen beleefden. De boeken van deze strip zijn vaak herdrukt, zelfs in deze eeuw nog in een complete uitgave van 44 delen.
Bulletje en Boonestaak
Een andere strippionier was Gerrit Theodoor Rotman, die zijn baan als onderwijzer opgaf om tekenaar te worden. , en andere strips van zijn hand verschenen ook in vertaling in Frankrijk, Duitsland, Ierland, Joegoslavië, Denemarken en IJsland. Rotman was een voortreffelijk tekenaar en enorm productief: in twintig jaar tijd maakte hij 27 verschillende stripseries voor de krant. Helaas stierf hij jong, in 1943. Zijn kinderen konden de hongerwinter doorkomen door de boekjes van hun vader te ruilen voor voedsel.
Striptekenaar Jesse van Muylwijck (Groningen, 19 maart 1961) van De Rechter. Foto: Corné Sparidaens